Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2366, 13-01103 en 13-01104

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2366, 13-01103 en 13-01104

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 juni 2015
Datum publicatie
22 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:2366
Zaaknummer
13-01103 en 13-01104

Inhoudsindicatie

Uitspraak op verzet.

Het hoger beroep betreft aan een B.V. (lees: andere belastingplichtige) opgelegde twee naheffingsaanslagen met boetebeschikking. Deze twee zaken hangen, zoals belanghebbende een en andermaal is verduidelijkt, niet samen met zestien eerdere door belanghebbende ingediende, op hemzelf betrekking hebbende, naheffingsaanslagen met boetebeschikkingen. Dat betekent dat voor deze twee zaken apart (1x) griffierecht dient te worden betaald. Vaststaat dat het griffierecht te laat is betaald. Hetgeen belanghebbende in verzet heeft aangevoerd – kort gezegd dat hij een en ander verkeerd begrepen heeft - vormt geen grond voor het oordeel dat hij niet in verzuim is geweest. Het niet tijdig betalen van het griffierecht ligt geheel in de risicosfeer van belanghebbende.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/01103 en 13/01104

Schriftelijke uitspraak op het verzet van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van het Hof als bedoeld in artikel 8:54, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van 21 augustus 2014 (hierna: de uitspraak) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de mondelinge uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 25 oktober 2013, nummers AWB 13/00699 en AWB 13/00700, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie

hierna: de Inspecteur,

betreffende – naar het Hof in verzet genoemde uitspraak van 21 augustus 2014 verstaat - de uitspraken van de Inspecteur, vermeld in geschriften gedagtekend 21 oktober 2012, op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] B.V.) opgelegde naheffingsaanslagen belasting zware motorvoertuigen (aanslagnummers [aanslagnummer] 10060.8 en [aanslagnummer] 10019.8), de gelijktijdig bij beschikking opgelegde verzuimboeten van € 246 per naheffingsaanslag en de bij beschikking vastgestelde dwangsom van in totaal € 20.

Het onderzoek ter zitting heeft met de uitdrukkelijke instemming van partijen in de aanwezigheid van toehoorders in het openbaar plaatsgehad op 13 mei 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur, de heer [B].

De gronden

1. Bij uitspraak van 21 augustus 2014 is het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard op grond van de overweging dat het door belanghebbende verschuldigde griffierecht niet betaald is binnen de daarvoor door de wet gestelde termijn.

2. Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in verzet gekomen.

3. Belanghebbende heeft zich bij schrijven van 10 oktober 2013, bij het Hof binnengekomen op 17 oktober 2013, tot het Hof gewend met de mededeling dat hij hoger beroep wenst in te stellen tegen een 18-tal in dat schrijven genoemde procedures, zoals die bij de Rechtbank op dat moment nog dienden (de nummers AWB 13/699 en AWB 13/700) c.q. hadden gediend (de overige 16). Aan het slot van het hoger beroepschrift meldt belanghebbende “Gezien de samenhang van alle naheffingen verzoek ik het hof te wachten met behandeling tot ook in de zaken BRE 13/699 en BRE 13/700 uitspraak is gedaan. Dit beroepschrift heb ik reeds ingediend omdat anders de termijn zou verstrijken terwijl het wenselijk is om alle zaken ineens te behandelen.”

4. Bij brief van 18 oktober 2013 heeft de griffier belanghebbende medegedeeld dat hij het (in onderdeel 3 hiervoor bedoeld) hoger beroepschrift beschouwt als te zijn gericht tegen één uitspraak met meerdere procedurenummers van de Rechtbank, dat naar het oordeel van het Hof in dit geval echter tegen ieder procedurenummer van de Rechtbank een afzonderlijk beroepschrift dient te worden ingediend, dat om praktische redenen hij het beroepschrift heeft gekopieerd tot zestien beroepschriften, onder toekenning daaraan van de kenmerknummers BK-SHE 13/01037 tot en met BK-SHE 13/01052, en dat alleen voor het beroepschrift met het kenmerknummer BK-SHE 13/01037 griffierecht zal worden geheven.

5. Bij brief van 5 november 2013, op diezelfde dag bij het Hof binnengekomen, heeft belanghebbende aan het Hof bericht dat de Rechtbank inmiddels (te weten op 25 oktober 2013) ook uitspraak heeft gedaan in de procedures AWB 13/699 en AWB 13/700, waarbij belanghebbende aan het Hof verzoekt aan deze twee procedures ook een procedurenummer te koppelen.

6. De griffier heeft – zich op het standpunt stellende dat met betrekking tot de twee laatstbedoelde procedures geen sprake is van met de overige, reeds aangelegde zestien procedures samenhangende besluiten als bedoeld in artikel 8:41, lid 3, van de Awb – onder toekenning aan die twee zaken van de zaaksnummers 13/01103 en 13/001104, bij niet aangetekend verzonden nota griffierecht van 11 november 2013, door belanghebbende naar hij stelt op 14 november 2013 ontvangen, belanghebbende uitgenodigd om voor die beide hoger beroepschriften, met toepassing van even genoemd artikel 8:41, lid 3 van de Awb eenmaal griffierecht te betalen en wel tot een bedrag van € 118.

7. Bij brief van 15 november 2013 meldt belanghebbende aan het Hof dat hij van mening is dat hij ten onrechte een nota griffierecht heeft ontvangen met betrekking tot de procedures, bij het Hof bekend onder de nummers 13/01103 en 13/01104 en hij verzoek het Hof “alle zaken ineens te behandelen en 1 nota te crediteren.”Kort daarna heeft belanghebbende telefonisch aan de griffie verzocht alle zaken in één keer te behandelen, aangezien alle zaken verband met elkaar houden.

8. Bij brief van 16 december 2013 heeft de griffier van het Hof het navolgende aan belanghebbende medegedeeld:

“Het bovenvermelde beroepschrift (Hof: 13/01103 en 13/01104) is gericht tegen één uitspraak met meerdere procedurenummers van de rechtbank. Naar het oordeel van het hof dient in dit geval tegen ieder procedurenummer van de rechtbank een afzonderlijk beroepschrift te worden ingediend. Om praktische redenen heb ik het beroepschrift gekopieerd tot 2 beroepschriften, betreffende: BK-SHE 13/01103 en BK-SHE 13/01104.

Alleen voor het beroepschrift met het kenmerknummer BK-SHE 13/01103 zal griffierecht worden geheven. Het hof maakt u er op attent dat, indien u het griffierecht niet binnen de door het hof gestelde termijn voldoet, de beroepschriften tegen alle aangevallen uitspraken niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard.

Naar aanleiding van uw aanvullende correspondentie van 15 november 2013 bericht ik u dat de onderwerpelijke zaak samen behandeld zullen worden met de procedures SHE-BK 13/01037 tot en met 13/01052.

Voor de zaken SHE-BK 13/01103 en 13/01104 bent u ook een griffierecht verschuldigd omdat sprake is van een ander geschilpunt dan in de zaken met de kenmerknummers SHE-BK 13/01037 tot en met 13/01052.

Met dagtekening 11 december 2013 is aan u een herinnering gezonden met het verzoek het bedrag van het griffierecht te betalen in de onderwerpelijke zaken. Blijkens informatie van PostNL ligt het verzoek tot betaling van het griffierecht momenteel op een afhaallokatie bij u in de buurt.”

9.1.1.

Ingevolge artikel 27l, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), wordt van de indiener van het beroepschrift door de griffier van het Hof een griffierecht geheven. Indien het een beroepschrift ter zake van twee of meer samenhangende uitspraken betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. In dat geval bedraagt het griffierecht het hoogste van de in het tweede lid vermelde bedragen.

9.1.2.

In de parlementaire geschiedenis is over het begrip ‘samenhangende uitspraken’ onder meer het volgende vermeld.

9.1.3.

In de toelichting bij de regeling van het griffierecht van artikel 27l AWR, Kamerstukken II, nr. 29.251, nr. 3, is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Artikel 27l regelt het griffierecht in hoger beroep. Het is grotendeels ontleend aan artikel 29a Awr, dat het griffierecht voor het beroep in cassatie regelt.

(…)”

9.1.4.

In de toelichting bij artikel 29a AWR, kamerstukken II, 25175, nr. 3, is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Voor de regeling van het griffierecht voor beroep in cassatie is aangesloten bij die van het griffierecht voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en bij de Centrale Raad van Beroep.”

9.1.5.

Bij de toelichting op de artikelen 40 van de Wet op de Raad van State en 32 van de Beroepswet zijn geen relevante passages opgenomen betreffende de samenhang van zaken in verband met het griffierecht. Naar het oordeel van het Hof kan voor de beoordeling of sprake is van samenhangende zaken worden aangesloten bij het begrip samenhangende zaken zoals dat ook in eerste aanleg bij de rechtbank geldt. Artikel 8:41 van de Awb regelt het griffierecht bij de rechtbank.

9.1.6.

Aan de parlementaire geschiedenis van artikel 8:41, lid 1, Awb kan worden ontleend dat de wetgever met deze bepaling heeft beoogd dat, indien beroep is ingesteld door twee of meer indieners ter zake van twee of meer besluiten die zijn genomen ten aanzien van hen afzonderlijk, voor de indiening van het beroepschrift door elk van die indieners griffierecht is verschuldigd. Slechts indien twee of meer indieners één beroepschrift indienen ter zake van hetzelfde besluit is eenmaal griffierecht verschuldigd (vgl. Kamerstukken II 1993/94, 23780, nr. 8, blz. 2 t/m 3). In dit verband is met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt, respectievelijk namens wie beroep wordt ingesteld (HR 17 december 2010, nr. 09/04183,ECLI:NL:HR:2010:BO7505).

9.2.

In het onderhavige geval gaat het om het hoger beroep betreffende aan [bedrijf] B.V. opgelegde (twee) naheffingsaanslagen met boetebeschikking, ter zake waarvan de Rechtbank in haar uitspraken van 25 oktober 2013, nummers AWB 13/699 en 13/700, heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat belanghebbende niet bevoegd was om beroep in te stellen. Welbeschouwd dient het hiervoor onder 5 genoemde geschrift van belanghebbende (de brief van 5 november 2013) te worden aangemerkt als het hoger beroepschrift tegen de onderwerpelijke door belanghebbende bestreden twee uitspraken van de Rechtbank betreffende aan [bedrijf] B.V. opgelegde (twee) naheffingsaanslagen met boetebeschikking. Deze twee naheffingsaanslagen staan derhalve los van de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen, mede omdat deze naheffingsaanslagen op een ander tijdstip zijn opgelegd. Aldus is geen sprake van in één beroepschrift ingesteld hoger beroep tegen (achttien) verschillende, maar met elkaar samenhangende besluiten, zoals belanghebbende kennelijk betoogt. Bovendien betreft het twee verschillende geschilpunten (boetebeschikking c.q. ontvankelijkheid). Naar het oordeel van het Hof is in casu geen sprake van samenhangende zaken in de zin van voormeld artikel. De griffier heeft zulks (bij brief van 16 december 2013) aan belanghebbende duidelijk gemaakt.

9.3.

Op grond van artikel 8:41, lid 1 juncto lid 3 van de Awb, in samenhang met het bepaalde in artikelen 8:108, lid 1 en 8:109, lid 1, letter a van de Awb, wordt van de indiener natuurlijk persoon van het hoger beroepschrift door de griffier van het Hof voor de zaken met hofkenmerk 13/01103 en 13/01104 een griffierecht geheven van € 118.

9.4.

Ingevolge het bepaalde in artikel 8:41, leden 4 tot en met 6, van de Awb, wijst de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het Hof, dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

10. De hoger beroepschriften waren ingediend door belanghebbende zelf. De nota’s griffierecht zijn op 11 november 2013 verzonden naar het in het hoger beroepschrift vermelde adres van belanghebbende.

11. De aanmaning (Herinnering), gedateerd 11 december 2013,waarin belanghebbende is verzocht het (nog) verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening van de aanmaning over te maken op de bankrekening van het gerecht, is eveneens verzonden naar het in de hoger beroepschriften vermelde adres van belanghebbende. Een afschrift van de aanmaning bevindt zich in de dossiers van belanghebbende. Tot de stukken van het geding behoren schermprinten van een “Detailpagina zending” van PostNL, waarin is vermeld dat de zending met nummer [nummer] op 17 december 2013 is afgeleverd; voor ontvangst hiervan is getekend.

12. Vaststaat dat belanghebbende het griffierecht eerst betaald heeft op 31 januari 2014, derhalve niet vóór of uiterlijk 8 januari 2014. Niet-ontvankelijkheidverklaring kan dan nog slechts achterwege blijven, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld, dat belanghebbende in verzuim is geweest.

13. Belanghebbende heeft in het verzetschrift gesteld, dat hij een en andermaal aan het Hof heeft verzocht alle (achttien) zaken in één keer te behandelen, aangezien ze verband met elkaar houden.

Ter zitting is aan belanghebbende verduidelijkt dat het in casu betreft twee (aparte) beroepschriften, te weten één hoger beroepschrift betreffende (zestien) aan hem opgelegde boetebeschikkingen en één hoger beroepschrift betreffende de onderhavige twee aan [bedrijf] B.V. opgelegde boetebeschikkingen, en dat een gelijktijdige behandeling ter zitting van alle zaken niet betekent dat slechts één maal griffierecht is verschuldigd. Belanghebbende, heeft daarop verklaard dat hij er, naar achteraf blijkt ten onrechte, van is uitgegaan dat als hij één keer griffierecht zou betalen, dat dan alle (achttien) zaken gezamenlijk behandeld zouden worden en dat hem nu duidelijk is dat hij een en ander verkeerd begrepen heeft, als gevolg waarvan het griffierecht voor de onderhavige twee zaken helaas niet tijdig is betaald.

14. De griffier van het Hof heeft belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze er op gewezen dat hij voor het instellen van hoger beroep tegen de onderwerpelijke uitspraken van de Rechtbank een afzonderlijk griffierecht verschuldigd is, omdat er sprake is van een uitspraak tegen meerdere procedurenummers van de Rechtbank, alsmede omdat er sprake is van een ander geschilpunt dan in de andere zestien hoger beroepen.

Belanghebbende heeft het griffierecht niet (tijdig) betaald, ook niet na de aangetekend verzonden aanmaning van 11 december 2013.

15. Hetgeen belanghebbende in verzet heeft aangevoerd – kort gezegd dat hij een en ander verkeerd begrepen heeft - vormt geen grond voor het oordeel dat hij niet in verzuim is geweest. Het aldus niet tijdig betalen van het griffierecht ligt geheel in de risicosfeer van belanghebbende.

16. Gelet op het hiervoor overwogene is het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard, zodat het verzet ongegrond moet worden verklaard.

Het griffierecht

17. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

De proceskosten

18. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

De beslissing

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gedaan op 26 juni 2015 door P. Fortuin, voorzitter, J. Swinkels en B.G. van Zadelhoff, leden, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

  1. de naam en het adres van de indiener;

  2. een dagtekening;

  3. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

  4. e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.