Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2581, 13-00776

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2581, 13-00776

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 juni 2015
Datum publicatie
24 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:2581
Zaaknummer
13-00776

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting. Boete. Hoger beroep Inspecteur en incidenteel hoger beroep belanghebbende

Handelsvoorraad-auto wordt voor proefrit gebruikt en - blijkens controle - zonder gebruik van handelaarskentekenplaten. De Inspecteur heeft niet weersproken dat belanghebbende de kentekenplaten met ‘FH Clips’ aan het motorrijtuig had bevestigd, maar hij betwist uitdrukkelijk dat belanghebbende dit deugdelijk heeft gedaan.

De boete is terecht opgelegd, geen afwezigheid van alle schuld. De boete is gericht op de overtreding, het ten onrechte niet gebruiken van het handelaarskenteken voor een auto die tot een bedrijfsvoorraad behoort. De periode waarin het motorrijtuig tot de handelsvoorraad behoort is – anders dan waarvan de Rechtbank is uitgegaan – in dit kader niet relevant en vormt dan ook geen reden om de boete te matigen.

Inspecteur heeft in onvoldoende mate rekening gehouden met de verzachtende omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden. Hof acht een boete van € 100 in dit geval passend en geboden.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00776

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie,

hierna: de Inspecteur,

en het incidenteel hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 april 2013, nummer AWB 12/4560, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende voor het tijdvak 24 november 2010 tot en met 23 november 2011 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer] , en de daarbij gegeven boetebeschikking.

De zitting heeft plaatsgehad op 12 juni 2015 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, de heer [A] . Belanghebbende is niet verschenen.

De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 20 april 2015, met nummer [nummer] , aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.

Hieruit volgt dat de uitnodiging op 22 april 2015 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 26 juni 2015, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Het Hof

-

verklaart het principaal hoger beroep gegrond;

-

verklaart het incidenteel hoger beroep ongegrond;

-

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de enkelvoudige belasting van € 412 en het griffierecht van € 42;

-

verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond voor zover het betreft de boetebeschikking;

-

vernietigt de uitspraak van de Inspecteur betreffende de boetebeschikking; en

-

vermindert de boete tot een bedrag van € 100.

Gronden

Vooraf en ambtshalve

1. Blijkens de hiervoor onder “Onderzoek ter zitting” vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op 22 april 2015 uitgereikt.

Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.

Ten aanzien van het geschil

2. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de boetebeschikking terecht is opgelegd (incidenteel hoger beroep) en welke boete passend en geboden is (principaal hoger beroep).

3. Belanghebbende is van mening dat de boete moet vervallen, omdat hij een pleitbaar standpunt heeft, dan wel hem geen schuld treft. Hij heeft namelijk de handelaarskentekenplaten met de voorgeschreven ‘FH Clips’ correct bevestigd, maar de platen zijn er onderweg toch afgevallen. Belanghebbende acht een boete van € 412 buitenproportioneel en verwijst te dier zake naar de uitspraak van het Hof van 1 maart 2013, nr. 12/00196, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2784.

De Inspecteur is de opvatting toegedaan, dat de Rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met de periode, waarin het motorrijtuig tot de bedrijfsvoorraad heeft behoord in het kader van de vraag, welke boete passend en geboden is. De Inspecteur acht de opgelegde boete van 100% passend en geboden.

Wettelijk kader

4. In artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) is de volgende regeling vervat, die hierna wordt aangeduid als de handelaarsregeling:

“2. Voor motorrijtuigen die behoren tot een bedrijfsvoorraad en voor motorrijtuigen die voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf zijn, kan de belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden met betrekking tot het gebruik, in afwijking van het eerste lid worden geheven ter zake van de ten behoeve van die motorrijtuigen opgegeven kentekens als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.”

5. Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 luidt als volgt:

“Met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet zijn de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing.”

6. Artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt als volgt:

“3. Voor motorrijtuigen en aanhangwagens, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend of die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, geldt het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels gebruik wordt gemaakt van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, door de Dienst Wegverkeer aan die natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend en die het voertuig ten behoeve van eerstbedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon ten verkoop voorhanden heeft, opgegeven kenteken. De Dienst Wegverkeer kan aan deze opgaven voorschriften verbinden. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.”

7. Artikel 44 van het Kentekenreglement luidt als volgt:

“Gebruik

1. Een handelaarskenteken mag slechts worden gebruikt door degene aan wie het is opgegeven dan wel een door deze aangewezen persoon. Het gebruik is slechts toegestaan voor de categorie waarvoor het is opgegeven.

2. Een handelaarskenteken mag worden gebruikt voor voertuigen die ter bewerking of herstel aan degene aan wie het kenteken is opgegeven ter beschikking zijn gesteld.

3. Een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven.

4. Een handelaarskenteken mag uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig als bedoeld in het tweede en derde lid gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf of de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het handelaarskenteken is opgegeven.

5. Voor overtreding van het eerste tot en met vierde lid is degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven aansprakelijk.”

8. Artikel 69 van de Wet MRB luidt voor zover relevant als volgt:

“1. Indien met betrekking tot een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad of een motorrijtuig dat voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf is, niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden, kan de belasting worden nageheven.

2. De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarvan wordt geconstateerd dat op die dag niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden.

3. (…)”

9. Artikel 70 van de Wet MRB luidt als volgt:

“In het geval als bedoeld in artikel 69, is artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.”

10. Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt voor zover hier van belang dat de inspecteur aan de belastingplichtige een verzuimboete kan opleggen van ten hoogste € 4.920.

De naheffingsaanslag

11. Vaststaat dat op 23 november 2011 met het motorrijtuig met kenteken RP-73-ZD gebruik is gemaakt van de openbare weg, zonder dat het motorrijtuig was voorzien van een handelaarskenteken. Aldus is gehandeld in strijd met artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement. Op grond van artikel 69 van de Wet MRB kan de verschuldigde belasting worden nageheven. De na te heffen belasting is berekend overeenkomstig artikel 69, tweede lid, van de Wet MRB. De omstandigheden waaronder dit gebruik van de openbare weg heeft plaatsgevonden, doen niet af aan de juistheid van de opgelegde naheffingsaanslagen.

Boete

12. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2014, nr. 13/01874, ECLI:NL:HR:2014:3612, BNB 2015/44, is de mogelijkheid van naheffing van motorrijtuigenbelasting in een geval als het onderhavige gekoppeld aan de omstandigheid dat wordt geconstateerd dat met betrekking tot een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad of een motorrijtuig dat voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf is, niet is voldaan aan een van de voorwaarden van artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB. Voorts heeft de Hoge Raad geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat in verband met de bijzondere naheffingsbepalingen in de Wet MRB met artikel 69 van de Wet MRB is beoogd uitbreiding te geven voor de toepassing van artikel 67c van de AWR (Kamerstukken II 1995/96, 24 800, nr. 3, blz. 3) door het geval bedoeld in artikel 69 van de Wet MRB gelijk te stellen met de gevallen bedoeld in artikel 67c van de AWR. Dit is door de wetgever tot uitdrukking gebracht door in artikel 70 van de Wet MRB, artikel 67c van de AWR in die gevallen van overeenkomstige toepassing te verklaren. Dit betekent dat het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB moet worden gelijkgesteld met een betalingsverzuim.

Het Hof is van oordeel dat de boete is gericht op de overtreding, namelijk het ten onrechte niet gebruiken van het handelaarskenteken voor een auto die tot een bedrijfsvoorraad behoort. De periode waarin het motorrijtuig tot de handelsvoorraad behoort is – anders dan waarvan de Rechtbank kennelijk is uitgegaan – in dit kader niet relevant en vormt dan ook geen reden om de boete te matigen. Op dit punt is het gelijk aan de Inspecteur.

13. Belanghebbende beroept zich, naar het Hof verstaat, op afwezigheid van alle schuld (geen boete), dan wel verzachtende omstandigheden (matiging van de boete).

14. Naar het oordeel van het Hof is van afwezigheid van alle schuld bij belanghebbende geen sprake. De Inspecteur heeft weliswaar niet weersproken, dat belanghebbende de kentekenplaten met ‘FH Clips’ aan het motorrijtuig had bevestigd, maar hij betwist uitdrukkelijk dat belanghebbende dit deugdelijk heeft gedaan. Het Hof acht belanghebbende, met hetgeen hij stelt, niet geslaagd in het door hem te leveren bewijs dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de kentekenplaten niet van het motorrijtuig zouden vallen.

15. De Inspecteur heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat dit de eerste keer is dat belanghebbende is geconfronteerd met een naheffingsaanslag met boete ter zake van het zonder handelaarsketenplaten rijden met een auto die behoort tot de bedrijfsvoorraad. Het Hof vindt in deze omstandigheid en in het feit dat belanghebbende de kentekenplaten met ‘FH Clips’ aan het motorrijtuig had bevestigd, voldoende aanleiding om te oordelen dat sprake is van verzachtende omstandigheden, waarmee bij de vaststelling, welke boete passend en geboden is, rekening moet worden gehouden. Het Hof acht een boete van € 100 in dit geval passend en geboden.

Ten aanzien van het griffierecht

16. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.

Ten aanzien van de proceskosten

17. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Slot

18. Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door J. Swinkels, voorzitter, T.A. Gladpootjes en H.J. Cosijn, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2015.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 9 juli 2015

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH

‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.