Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-11-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4462, 14/00988

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-11-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4462, 14/00988

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 november 2015
Datum publicatie
10 december 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:4462
Formele relaties
Zaaknummer
14/00988

Inhoudsindicatie

[D] koopt, tegen contante betaling van € 127.500, [auto 1] en laat die op naam stellen van [belanghebbende], die [auto 1] ook daadwerkelijk gebruikt. [Belanghebbende] ruilt 2 jaar later [auto 1] in voor [auto 2], die zijn eigendom wordt. Rechtbank en Hof leiden uit de feiten en omstandigheden af dat [D] een schenking heeft gedaan ter grootte van € 127.500 aan [belanghebbende].

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00988

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van

Belastingdienst Rijnmond/kantoor [H] ,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 september 2014, nummer AWB 13/6802 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag in het recht van schenking opgelegd onder aanslagnummer [aanslagnummer] , ter grootte van € 43.010, wegens een, beweerdelijk, door belanghebbende in 2008 ontvangen schenking. Belanghebbende heeft tegen de aanslag op regelmatige wijze bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 19 november 2013, het bezwaar afgewezen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn door de griffier in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Tevens zijn deze stukken door belanghebbende ter zitting verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 27 augustus 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en mevrouw [C] .

1.7.

Belanghebbende heeft op de zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8.

Het Hof heeft aan het eind van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

[D] (hierna: [D] ) heeft op 10 juli 2008 een auto van het merk [automerk en type 1] , met kenteken [kenteken 1] (hierna: auto 1) aangeschaft voor € 127.500. Belanghebbende is vanaf 10 juli 2008 in het kentekenregister als houder van auto 1 geregistreerd.

2.2.

[D] heeft het aankoopbedrag voor auto 1 contant betaald. Zij beschikte niet over een rijbewijs en woonde in [E] . [D] werkte tot en met 21 oktober 2009 als prostituee in [F] en zij reisde per openbaar vervoer naar haar werk.

2.3.

Belanghebbende, woonachtig in Brabant, hielp [D] sinds 2006 met haar administratie. [D] gaf aan belanghebbende haar ontvangsten door en hij maakte aan de hand van deze gegevens een kasboek op. Na de echtscheiding van [D] in maart 2006 heeft belanghebbende de woning [a-straat] 170 in [E] gekocht zodat [D] na het faillissement van haar ex-echtgenoot in deze woning kon blijven wonen.

2.4.

Belanghebbende heeft op 17 februari 2010 een auto van het merk [automerk en type 2] , met kenteken [kenteken 2] (hierna: auto 2) aangeschaft. De aanschafprijs van € 225.326 heeft belanghebbende voldaan door inruil van auto 1 met een waarde van € 85.000 en een contante betaling van € 140.326.

2.5.

Belanghebbende heeft in hoger beroep een schriftelijke verklaring van [D] overgelegd, met de volgende inhoud:

“[Hof: belanghebbende] was in 2008 getrouwd met mijn zus [G] en dus mijn zwager.

In juli 2008 heb ik met hem in [H] een [automerk 1] gekocht die ik contant heb betaald, de factuur staat ook op mijn naam.

Zelf had ik toen geen rijbewijs. De auto was eigenlijk bedoeld voor mijn zus, die in Oekraïne woonde maar naar Nederland zou komen. Mijn zus had nog geen rijbewijs dat in Nederland geldig was. Daarom hebben we toen het kenteken op naam van [Hof: belanghebbende] gezet, die zelf al een andere auto had ( [automerk en type 3] ).

Het is nooit mijn bedoeling geweest dat [Hof: belanghebbende] eigenaar werd van de [automerk 1] , hij had die te leen van mij en ik heb die nooit aan hem geschonken. We hebben samen in de auto gereden. Toen [Hof: belanghebbende] de [automerk 1] in 2010 inruilde, was mijn zus alweer terug naar Oekraïne.

Het bedrag van € 127.500 heeft [Hof: belanghebbende] in de loop de jaren aan mij betaald. Dat hadden we zo afgesproken, maar dat hebben we nooit op papier gezet.”

2.6.

Namens de Inspecteur is op 8 juli 2007 bij [D] een boekenonderzoek ingesteld naar aanleiding van het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2006. Tevens is de aanvaardbaarheid van de ingediende aangifte omzetbelasting (hierna: OB) over het jaar 2006 onderzocht. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn in een rapport van 25 augustus 2009 vastgelegd. Lopende het boekenonderzoek heeft belanghebbende [D] bijgestaan. Gemachtigde [A] heeft [D] vanaf 2009 rechtsbijstand verleend.

2.7.

Bij brief van 29 augustus 2011 is namens de Inspecteur bij [D] een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2007 tot en met 2010 en OB over de jaren 2007 tot en met 2009. De bevindingen van dit boekenonderzoek, waaronder die met betrekking tot de aankoop en inruil van auto 1, zijn in een gespreksnotitie vastgelegd. Deze gespreksnotitie is bij brief van 24 januari 2012 naar gemachtigde [A] verzonden. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek hebben [D] en de Inspecteur op 23 maart 2012 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze vaststellingsovereenkomst geldt voor de aanslagen voor de IB/PVV, de inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet (ZvW) en de OB over de jaren 2007 tot en met 2009.

2.8.

De Inspecteur heeft op 17 april 2012 [D] uitgenodigd tot het doen van de aangifte voor het recht van schenking (hierna: de aangifte) in verband met een schenking in 2008 aan belanghebbende. Bij brief van 23 mei 2012 heeft de gemachtigde zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een schenking en medegedeeld dat om die reden afgezien wordt van het indienen van de aangifte voor het recht van schenking. [D] heeft, ook na daartoe te zijn aangemaand op 17 juli 2012, geen aangifte ingediend.

2.9.

Met dagtekening 28 augustus 2012 heeft de Inspecteur ambtshalve de aanslag aan belanghebbende opgelegd. Volgens de Inspecteur is in 2008 sprake geweest van een schenking ad € 127.500 door [D] aan belanghebbende. Het verschuldigde schenkingsrecht bedraagt € 43.010.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:

(A) heeft een schenking, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, ten derde van de Successiewet 1956, plaatsgevonden ter grootte van € 127.500 door [D] aan belanghebbende? Zo ja

(B) heeft de Inspecteur het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat geen sprake was van een schenking?

3.2.

Belanghebbende beantwoordt vraag (A) ontkennend en vraag (B) bevestigend. De Inspecteur bepleit telkens het tegenovergestelde antwoord.

3.3.

Het geschil in incidenteel hoger beroep betreft het antwoord op de vraag of de zogenoemde omkering van de bewijslast dient plaats te vinden, op grond van het feit dat niet de vereiste aangifte zou zijn gedaan. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend. Het incidenteel hoger beroep is, zo heeft de Inspecteur desgevraagd ter zitting medegedeeld, voorwaardelijk ingesteld, namelijk onder de voorwaarde dat het hoger beroep van belanghebbende zou slagen.

3.4.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij deze standpunten nader toegelicht.

3.5.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur en vernietiging van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor zoveel nodig met verbetering van gronden.

4 Beoordeling van het geschil

5 Beslissing