Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1711, 15/00999

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1711, 15/00999

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 april 2016
Datum publicatie
4 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:1711
Zaaknummer
15/00999
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:114

Inhoudsindicatie

Art. 8:114 van de Awb. De Heffingsambtenaar vergoedt bij uitspraak op bezwaar te weinig kosten van bezwaar. Hij geeft in het verweerschrift bij de Rechtbank aan dat belanghebbende op dit punt gelijk heeft. Desondanks verklaart de Rechtbank het beroep ongegrond. Belanghebbende komt in hoger beroep. Partijen zijn het erover eens dat het beroep bij de Rechtbank gegrond had moeten worden verklaard, dat de Rechtbank alsnog had moeten beslissen dat door de Heffingsambtenaar de kosten van bezwaar en ook de kosten voor het beroep hadden moeten worden vergoed. Het Hof kent alsnog een vergoeding toe voor de kosten van bezwaar en voor het beroep bij de Rechtbank naar de in 2016 geldende bedragen (Hoge Raad 29 april 2013, 11/03600, ECLI:NL:HR:2013:BX4034). In verband met de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank krijgt belanghebbende ook een vergoeding van de kosten van het hoger beroep. Voor het voor het hoger beroep betaalde griffierecht bepaalt het Hof, dat dit niet door de Heffingsambtenaar, maar door de griffier van het Hof zal worden vergoed.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00999

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 11 juni 2015, nummer AWB 14/4544, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schijndel,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 38 te [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2013 (hierna: de peildatum) is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (hierna: de beschikking) en de tegelijkertijd aan belanghebbende ter zake van deze onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak) opgelegde aanslag in de onroerende zaakbelasting voor het jaar 2014 (hierna: de aanslag).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet WOZ aan belanghebbende een beschikking gegeven waarbij de waarde van de onroerende zaak per de peildatum 1 januari 2013 voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 is vastgesteld op € 316.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerende zaakbelasting over het jaar 2014 opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar gegrond verklaard, is de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 313.000, is de aanslag in de onroerende zaakbelasting dienovereenkomstig verminderd en is een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar verleend.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting is met schriftelijke toestemming van partijen achterwege gebleven.

1.5.

Het Hof heeft op 11 maart 2016 het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Ter zake van de onroerende zaak is de onder 1.1 vermelde beschikking gegeven en is de aldaar vermelde aanslag opgelegd.

2.2.

Na door belanghebbende tegen de beschikking en de aanslag gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de bij beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak van € 316.000 verminderd tot € 313.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.

2.3.

Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar vastgesteld. Deze tegemoetkoming is berekend als volgt: (1 punt (bezwaarschrift) x € 243) + € 100 (taxatierapport, exclusief omzetbelasting) = € 343.

2.4.

Belanghebbende heeft op pagina 2 van het beroepschrift bij de Rechtbank aangevoerd dat hij (mede) in beroep komt tegen de beslissing in de uitspraak op bezwaar inzake de tegemoetkoming in de kosten van bezwaar. Hij heeft aangevoerd, dat ook 1 punt voor de hoorzitting moet worden verleend en dat de kosten van de taxatie moeten worden vergoed inclusief omzetbelasting, omdat belanghebbende een particulier is die de omzetbelasting niet kan verrekenen.

2.5.

De Heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift bij de Rechtbank bevestigd dat het standpunt van belanghebbende, dat bij uitspraak op bezwaar de tegemoetkoming in de kosten van bezwaar onjuist is vastgesteld, bevestigd.

2.6.

De Rechtbank heeft in de bestreden uitspraak het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard.

2.7.

In het hoger beroepschrift heeft belanghebbende aangevoerd dat de Rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard, omdat partijen het eens waren over het standpunt van belanghebbende zoals vermeld onder 2.4, zodat het beroep gegrond had moeten worden verklaard.

2.8.

In het verweerschrift in hoger beroep van de Heffingsambtenaar schrijft de Heffingsambtenaar het volgende:

‘Zoals ik reeds in het verweerschrift van 5 maart 2015 heb aangegeven heeft gemachtigde met betrekking tot de toegekende proceskostenvergoeding in bezwaarfase volledig gelijk. In bezwaarfase is er € 264,00 te weinig proceskostenvergoeding toegekend. Het beroep van gemachtigde had derhalve gegrond verklaard moeten worden. Er had een vergoeding van de resterende proceskosten in bezwaarfase ad € 264,00 en een vergoeding van proceskosten met betrekking tot de beroepsfase moeten worden toegekend.

Ik betreur het dat hiervoor alsnog hoger beroep noodzakelijk is.’.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Dient aan belanghebbende een tegemoetkoming in de kosten van het bezwaar te worden verleend van 2 punten vermeerderd met een tegemoetkoming in de kosten van taxatie (€ 100 + 21% omzetbelasting=) € 121?

Partijen beantwoorden deze vraag bevestigend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Partijen concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde tot € 313.000 en een dienovereenkomstige vermindering van de aanslag en tot een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar voor 2 punten en de vergoeding van de taxatiekosten van € 121.

4 Gronden

5 Beslissing