Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-05-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1997, 14/00718

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-05-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1997, 14/00718

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 mei 2016
Datum publicatie
17 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:1997
Zaaknummer
14/00718

Inhoudsindicatie

Uitspraak op bezwaar te laat gedaan. Inspecteur niet onredelijk laat in gebreke gesteld.

Dwangsom verschuldigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00718

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 28 mei 2014, nummer AWB 13/4441, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.565 (hierna: de aanslag). Bij brief met dagtekening 8 september 2011, door de Inspecteur eveneens ontvangen op 8 september 2011, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij brief met dagtekening 8 november 2011 heeft belanghebbende het bezwaar van gronden voorzien.

1.2.

Belanghebbende is op 10 juni 2013 in beroep gekomen bij de Rechtbank wegens het uitblijven van een uitspraak op voormeld bezwaar. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.

1.3.

Bij uitspraak van 12 november 2013 heeft de Rechtbank het beroep ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kennelijk gegrond verklaard. De Inspecteur heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan. De Rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak van 28 mei 2014 (hierna: de uitspraak van de Rechtbank) het verzet van de Inspecteur gegrond en, met toepassing van artikel 8:55, lid 10, van de Awb, het beroep van belanghebbende zonder nader onderzoek niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 26 november 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] , mevrouw [C] en de heer [D] .

1.6.

Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Met dagtekening 5 augustus 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de aanslag IB/PVV opgelegd. Bij brief met dagtekening 8 september 2011 heeft belanghebbende daartegen bezwaar gemaakt.

2.2.

Bij brief met dagtekening 20 september 2011 heeft de Inspecteur de ontvangst van het bezwaarschrift aan belanghebbende bevestigd. In deze brief heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat en belanghebbende in de gelegenheid gesteld de gronden van het bezwaar in te dienen vóór 9 november 2011.

2.3.

Bij brief met dagtekening 4 oktober 2011 heeft belanghebbende op de brief met dagtekening 20 september 2011 van de Inspecteur gereageerd. In deze brief schrijft zij het volgende:

“(…) Ik ontving uw brief d.d. 27 september 2011. Ik heb geen flauw idee waar deze brief op ziet / overgaat.

Ik ga dan ook uit van een misverstand en verzoek u mij dit te bevestigen.

In afwachting van uw berichten, verblijf ik, onder voorbehoud van alle rechten en weren (…)”

2.4.

Bij brief met dagtekening 8 november 2011, welke brief op dezelfde datum is afgegeven ten kantore van de Belastingdienst te [plaats] , heeft belanghebbende als volgt bericht:

“(…)

Hierbij doe ik u toekomen de aanvullende gronden van bezwaar. Het verzamelinkomen is naar mijn mening niet juist vastgesteld door u. Daarbij wordt er ook niet duidelijk gemaakt hoe u het verzamelinkomen heeft vastgesteld en waarom. Het besluit is derhalve volstrekt onvoldoende gemotiveerd.

(…)”

2.5.

Bij brief met dagtekening 8 november 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende als volgt bericht:

“(…) Naar aanleiding van uw reactie van 4 oktober j.l. op mijn eerdere brief inzake uw

bezwaarschrift van 8 september 2011. Doe ik u hierbij als bijlage: 1, de aanleiding

van ons briefverkeer toekomen. Het betreft wel degelijk een pro-forma bezwaarschrift

aangaande aanslagnr: (…).

Ik begrijp echter uit uw reactie van 4 oktober jl. dat u géén intentie hebt gehad om bezwaar te maken.

Ik zal daarom het betreffende bezwaar intrekken in onze systemen.

(…)”

2.6.

Bij brief van 25 juni 2012, op 26 juni 2012 afgegeven ten kantore van de Belastingdienst te [plaats] , heeft belanghebbende gevraagd of de Inspecteur haar kan berichten over onderhavige kwestie. Belanghebbende geeft te kennen dat zij geen uitnodiging voor een hoorzitting of een beslissing op bezwaar heeft gekregen. Belanghebbende wenst tevens een betalingsregeling af te spreken.

2.7.

Vervolgens heeft belanghebbende een - zogenoemd - formulier “Dwangsom bij niet tijdig

beslissen” (hierna: het dwangsomformulier) afgegeven ten kantore van de Belastingdienst te [plaats] . Het formulier is gedagtekend 25 januari 2012 en heeft een stempel van de Belastingdienst met als datum van binnenkomst 25 januari 2013. Op het formulier is de

datum van het bezwaar (8 september 2011) ingevuld, alsmede het burgerservicenummer van belanghebbende.

2.8.

Bij brief van 30 januari 2013 is een niet-ondertekende brief van de Inspecteur aan

belanghebbende toegestuurd. Deze brief is inhoudelijk gelijk aan de brief van 20

september 2011 van de Inspecteur (zie onderdeel 2.2 hiervóór) aan belanghebbende en bevat de mededeling dat belanghebbende vóór 9 november 2011 haar gronden van bezwaar moet aanvullen.

2.9.

In een ongedateerde brief van de gemachtigde van belanghebbende, welke op 20 februari 2013 is afgegeven ten kantore van de Belastingdienst te [plaats] , is het volgende opgenomen:

“Een bezwaar dat blij cliënte leeft is dat er geen motivatie aan het besluit in primo is gegeven. Cliënte begrijpt ook niet waarom zij alsnog de aangifte zou dienen in te dienen. Zij heeft toch aangifte gedaan? Ik verzoek u dan ook het besluit te vernietigen met vergoeding van de kosten gemaakt met het indienen van bezwaar. (…)”

2.10.

Bij schrijven met dagtekening 4 juni 2013 is belanghebbende bij de Rechtbank in beroep gekomen wegens het uitblijven van een uitspraak op het tegen de onderhavige aanslag ingediende bezwaar. Bij haar bestreden uitspraak heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Is het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en verzoekt vast te stellen dat de Inspecteur een dwangsom heeft verbeurd. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen overigens ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot toekenning van een dwangsom in de zin van artikel 4:17 van de Awb en tot veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing