Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4052, 14/00920 tot en met 14/00926

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4052, 14/00920 tot en met 14/00926

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 september 2016
Datum publicatie
30 december 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:4052
Zaaknummer
14/00920 tot en met 14/00926

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is terecht niet-ontvankelijk in bezwaar verklaard, zij maakt niet aannemelijk dat de motivering van haar bezwaarschriften is verzonden voor de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur. Voor zover sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, is deze aan belanghebbende te wijten, geen vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 14/00920 tot en met 14/00926

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 1 augustus 2014, nummers AWB 13/3870, 13/3872 tot en met 13/3876 en 13/7068, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslagen en beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 25 augustus 2010 voor zeven tijdvakken in de jaren 2005 tot en met 2010 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting (hierna: de naheffingsaanslagen) opgelegd en zijn daarbij voor het tweede kwartaal 2010 bij beschikking een tweetal boetes (hierna: de boete) tot een bedrag van € 106 vastgesteld.

Periode

Beschikkingnummer

Omzetbelasting

Boete

01-01-2005 t/m 31-12-2005

[nummer] .F.01.5501

€ 5.000

01-01-2006 t/m 31-12-2006

[nummer] .F.01.6501

€ 5.000

01-01-2007 t/m 31-12-2007

[nummer] .F.01.7501

€ 5.000

01-01-2008 t/m 31-12-2008

[nummer] .F.01.8501

€ 5.000

01-01-2009 t/m 31-12-2009

[nummer] .F.01.9501

€ 5.000

01-01-2010 t/m 31-03-2010

[nummer] .F.01.0501

€ 1.200

01-04-2010 t/m 30-06-2010

[nummer] .F.01.0240

€ 1.200

€ 106

Na daartegen gemaakte bezwaren heeft de Inspecteur bij uitspraken van 7 juni 2013 belanghebbende niet-ontvankelijk in haar bezwaren verklaard.

1.2.

Bij geschrift van 5 juli 2013, dat door de Inspecteur op 15 juli 2013 is doorgezonden aan de Rechtbank, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Inspecteur. De Rechtbank heeft deze beroepen geregistreerd onder de nummers 13/3870, 13/3872 tot en met 13/3876 en 13/7068. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmaal, te weten in de zaak met nummer 13/3870, een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft, bij in één geschrift vervatte uitspraken, het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.

1.3.

Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende, verenigd in één geschrift met dagtekening 18 september 2014, hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft dit hoger beroep geregistreerd onder de nummers 14/00920 tot en met 14/00926. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende eenmaal, te weten in de zaak met kenmerk 14/00920, een griffierecht geheven van € 493.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd. De Inspecteur heeft niet gedupliceerd.

1.5.

Naar aanleiding van de uitnodiging om op de zitting van 23 oktober 2015 te verschijnen, heeft belanghebbende desgevraagd van de griffie van het Hof de samenstelling van de behandelende Belastingkamer vernomen. Bij brief van 25 september 2015 heeft belanghebbende wraking verzocht van de mrs. Cools en Van Muijen op de grond dat deze raadsheren betrokken waren bij uitspraken in eerdere zaken waarbij vennootschappen waren betrokken die behoren tot hetzelfde conglomeraat van vennootschappen als belanghebbende. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 21 oktober 2015 afgewezen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 oktober 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] , tot bijstand vergezeld van de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] , [E] en [F] . Op deze zitting zijn de zaken van belanghebbende en zaken van met belanghebbende gelieerde lichamen, bij het Hof bekend onder de nummers 13/00111, 13/00112, 13/01071 tot en met 13/01075, 14/00609 tot en met 14/00615, 14/00892, 14/00893 en 15/00122 tot en met 15/00130 gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende houdt zich bezig met de verhuur van onroerende zaken en is als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB).

2.2.

Op 28 november 2006 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004. Van de bevindingen van dit boekenonderzoek is met dagtekening 22 maart 2010 een rapport (hierna: het rapport) opgemaakt. In het rapport is opgenomen dat belanghebbende onroerende zaken belast met omzetbelasting verhuurt, maar dat zij in de ingediende aangiften geen verschuldigde omzetbelasting heeft aangegeven. Van de betreffende verhuurde onroerende zaken zijn adresgegevens en de huuropbrengsten per jaar vermeld. Voorts is een zogenoemde pro rata berekening van de aftrekbare voorbelasting gemaakt. Verder is vermeld dat vanwege het vorenstaande de op verzoeken van belanghebbende voor perioden in de jaren 2000 tot en met 2004 verleende teruggaven van omzetbelasting worden nageheven.

2.3.

De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende aangiften omzetbelasting voor tijdvakken in de jaren 2005 tot en met 2010 uitgereikt. Geen van deze aangiften is door belanghebbende ingediend. De naheffingsaanslagen zijn vervolgens met dagtekening 25 augustus 2010 opgelegd. Op elk aanslagbiljet is als reden voor naheffing vermeld dat de omzetbelasting (gedeeltelijk) niet is betaald of teveel omzetbelasting is terugontvangen.

2.4.

Tot de stukken van het geding behoren zeven brieven met dagtekening 3 september 2010, waarin belanghebbende, onder vermelding van het aanslagnummer en de periode, bezwaar maakt tegen elk van de naheffingsaanslagen. Elke brief bevat het volgende:

"(...)

Hierbij maken wij bezwaar maken tegen de ambtshalve aanslag OB (…).

Zie kopie aanslag als bijlage.

Nadere motivatie wordt u op een later termijn aangereikt.

(...)"

2.5.

In de brief van 20 juli 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende met betrekking tot de naheffingsaanslagen , voor zover van belang, medegedeeld;

“Begin juni 2010 werden u aangiften omzetbelasting voor de tijdvakken 2005 tot en met 1ste kwartaal 2010 toegezonden. Tevens werd de aangifte omzetbelasting 2de kwartaal 2010 op de belastingsite voor u klaargezet om deze digitaal in te dienen.

Geen van deze aangiften werd door u ingediend.

Daarom werden aan u, door de administratie omzetbelasting, naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd.

Omdat bij de afdeling bezwaar geen bezwaarschriften zijn binnengekomen, heeft de ontvanger (…) kopieën van de bezwaarschriften opgevraagd. Deze heeft hij tot op heden niet van u mogen ontvangen.”.

2.6.

In de brief van 27 september 2011 bevestigt de Inspecteur de ontvangst van de bezwaarschriften van 3 september 2010, verzoekt hij om belanghebbendes instemming met verlenging van de wettelijke beslistermijnen en verleent hij uitstel voor het indienen van de motivering van de bezwaren tot 31 oktober 2011. Belanghebbende heeft op 28 september 2011 ingestemd met de verlenging van de beslistermijn en het aan haar verleende uitstel voor de motivering van de bezwaren eenzijdig met vier weken verlengd.

2.7.

Bij brief van 18 april 2013 informeert de Inspecteur belanghebbende dat hij nog steeds geen motivering van de bezwaren heeft ontvangen en stelt hij belanghebbende nog éénmaal in de gelegenheid de gronden van de bezwaren in te dienen. Tevens deelt de Inspecteur mee:

“Mocht ik op 9 mei 2013 nog geen nadere motivering van uw bezwaar ontvangen hebben, zal ik uw bezwaarschriften niet ontvankelijk verklaren”.

2.8.

Met dagtekening 22 mei 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende acht geschriften gezonden met als onderwerp "Toelichting op uitspraak op bezwaar", waarin, met vermelding van het aanslagnummer en het jaar of periode, is opgenomen dat de Inspecteur de pro forma bezwaarschriften van 3 september 2010 heeft ontvangen, hij tot en met 22 mei 2013 geen inhoudelijke motivering van het bezwaar heeft ontvangen, belanghebbende niet-ontvankelijk in bezwaar wordt geacht en op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt afgezien van het horen. Bij uitspraken van 7 juni 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk in bezwaar verklaard.

2.9.

Tot de stukken van het geding behoren acht door belanghebbende overgelegde brieven met dagtekening 22 april 2013 van belanghebbende geadresseerd aan de Inspecteur. Deze brieven bevatten, onder vermelding van het aanslagnummer en de periode, de motivering van het bezwaar tegen elk van de naheffingsaanslagen en de boete.

2.10.

Belanghebbende heeft bij brief van 5 juli 2013, door de Inspecteur ontvangen op 9 juli 2013, gereageerd op de uitspraken van de Inspecteur van 7 juni 2013. De Inspecteur heeft met toepassing van artikel 6:15 van de Awb deze brief van belanghebbende op 15 juli 2013 doorgezonden aan de Rechtbank.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

I Is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in bezwaar verklaard?

II Komt belanghebbende in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hun standpunten toegelicht.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, naar het Hof begrijpt, vernietiging van de naheffingsaanslagen ende boete alsmede vergoeding van alle kosten , griffierechten en immateriële schade. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing