Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5158, 15/00586

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5158, 15/00586

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 november 2016
Datum publicatie
20 december 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:5158
Formele relaties
Zaaknummer
15/00586
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 32ba

Inhoudsindicatie

Sociaal plan met vrijwilligers- en plaatsmakersregeling kwalificeert niet als VUT-regeling.

Belanghebbende heeft in 2013 een reorganisatie aangekondigd als gevolg waarvan ten minste 230 arbeidsplaatsen zouden vervallen. Belanghebbende is met de vakbonden een sociaal plan overeengekomen, in welk plan boventallige werknemers zijn aangewezen volgens het afspiegelingsbeginsel bij onderling uitwisselbare functies. Het sociaal plan bevat voorts een vrijwilligers- en een plaatsmakersregeling. Belanghebbende heeft de bevoegdheid om een verzoek van een werknemer om gebruik te mogen maken van een van deze regelingen te weigeren.

De Inspecteur weigert om een beschikking ex artikel 32ba, lid 7, van de Wet op de loonbelasting 1964 af te geven, omdat er zijns inziens sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding.

De Rechtbank oordeelt dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding, omdat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende de intentie had om nagenoeg alleen oudere werknemers te laten afvloeien.

De Inspecteur komt in hoger beroep.

Naar het oordeel van het Hof gaat het er bij de vraag of sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding om of de uitkeringen of verstrekkingen bedoeld zijn om te dienen ter overbrugging of aanvulling van het inkomen van de (gewezen) werknemer tot de pensioendatum. De beweegredenen van de inhoudingsplichtige om zodanige uitkeringen of verstrekkingen aan te bieden doen in dit verband niet ter zake. Het doel en de intentie die aan de totstandkoming van de regeling ten grondslag liggen, zijn volgens het Hof op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat zij niet moet worden aangemerkt als een regeling voor vervroegde uittreding. Het gaat om de uitwerking ervan in de regeling en om de vraag of de regeling en de daarin opgenomen voorwaarden als zodanig ertoe strekken, dat een overbrugging wordt geboden tot de pensioendatum van de werknemer.

Het Hof is voorts van oordeel dat sprake is van een regeling die ertoe strekt alle werknemers van belanghebbende, ongeacht hun leeftijd, een mogelijkheid te bieden om vrijwillig hun dienstverband te beëindigen. De uitkering houdt, anders dan de Inspecteur stelt, geen verband met de (pensioengerechtigde) leeftijd van de werknemer.

Ten slotte is het Hof niet gebleken dat uit de voorwaarden van de regeling volgt dat feitelijk een uitkering ter overbrugging tot aan het pensioen wordt geboden. Er is bijvoorbeeld geen bepaling opgenomen dat, zoals kenmerkend kan zijn voor een regeling voor vervroegde uittreding, de betreffende werknemer (voor een bepaalde periode) na beëindiging van het dienstverband geen andere werkzaamheden mag verrichten of dat inkomsten uit andere werkzaamheden in mindering komen op de beëindigingsvergoeding.

Het Hof komt tot de conclusie dat de Inspecteur ten onrechte niet bij beschikking heeft vastgesteld dat het sociaal plan geen regeling voor vervroegde uittreding vormt. Het hoger beroep van de Inspecteur wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00586

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 februari 2015, nummer AWB 14/3182, in het geding tussen

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij brief van 20 juni 2013 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht bij beschikking als bedoeld in artikel 32ba, lid 7, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB) vast te stellen dat het Sociaal Plan [belanghebbende] B.V. 2013 (hierna: het Sociaal Plan) geen regeling voor vervroegde uittreding in de zin van lid 6 van dat artikel inhoudt. De Inspecteur heeft dit verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking van 14 augustus 2013 afgewezen. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak het bezwaar afgewezen en de beschikking gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de beschikking vernietigd, bepaald dat het Sociaal Plan niet kwalificeert als een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 32ba, lid 6, van de Wet LB, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.460 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Inspecteur heeft schriftelijk gerepliceerd en belanghebbende heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 7 oktober 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] en de heer [B] , en de gemachtigden van belanghebbende, de heer [C] en mevrouw [D] , beiden verbonden aan [E] te [F] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [G] , de heer [H] , de heer [J] en de heer [K] .

1.6.

Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende heeft in april 2013 een reorganisatie aangekondigd, als gevolg waarvan ten minste 230 arbeidsplaatsen zouden vervallen. Op 22 mei 2013 is belanghebbende met de betrokken vakbonden het Sociaal Plan overeengekomen. In het Sociaal Plan zijn boventallige werknemers aangewezen volgens het afspiegelingsbeginsel bij onderling uitwisselbare functies. Het Sociaal Plan bevat voorts een vrijwilligers- en een plaatsmakersregeling (hierna samen te noemen: de Regeling). Een medewerker kan alleen gebruik maken van de Regeling indien de werkgever daarvoor uitdrukkelijk schriftelijk goedkeuring geeft. De werkgever heeft een discretionaire bevoegdheid of een aanmelding voor de Regeling zal worden gehonoreerd. De werknemers van wie de arbeidsplaats is komen te vervallen en de werknemers die gebruik mogen maken van de Regeling, ontvangen een beëindigingsvergoeding in de vorm van een eenmalige uitkering, die wordt berekend op basis van de kantonrechtersformule. De beëindigingsvergoeding bedraagt maximaal de redelijkerwijs te verwachten inkomensderving tot de AOW-gerechtigde leeftijd, waarbij rekening wordt gehouden met de te verwachten uitkeringsrechten waarop een werknemer aanspraak kan maken ingevolge de WW en de IO(A)W, dan wel een andere sociale(verzekerings)uitkering.

2.2.

Het Sociaal Plan kent geen bepaling dat een werknemer van wie het dienstverband al dan niet vrijwillig wordt beëindigd (voor een bepaalde periode) nadien geen andere werkzaamheden mag verrichten, dan wel dat inkomsten uit andere werkzaamheden in mindering komen op de beëindigingsvergoeding.

2.3.

Bij brief van 20 juni 2013 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht een beschikking als bedoeld in artikel 32ba, lid 7, van de Wet LB te geven, waaruit blijkt dat de vergoeding die op grond van het Sociaal Plan in verband met het beëindigen van de dienstbetrekking aan een werknemer van belanghebbende wordt uitgekeerd, niet wordt aangemerkt als een vergoeding uit hoofde van een regeling voor vervroegde uittreding.

2.4.

Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 14 augustus 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat voormelde beschikking niet kan worden afgegeven. De Inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van 31 maart 2014 afgewezen.

2.5.

Op basis van het Sociaal Plan zou, met inachtneming van het afspiegelingsbeginsel en zonder rekening te houden met toepassing van de Regeling, de arbeidsplaats komen te vervallen van 65 werknemers in het leeftijdscohort 55-64. Dit betreft ongeveer 42% van de in totaal 154 gedwongen ontslagen in 2013 en 2014, terwijl 22% van het totaal aantal werknemers deel uitmaakt van dit leeftijdscohort.

2.6.

Tot de stukken van het geding behoort een overzicht van de feitelijk als gevolg van de reorganisatie ontslagen werknemers. In 2013 en 2014 hebben in totaal 86 werknemers gebruik gemaakt van de Regeling. Hiervan behoren 72 werknemers tot het leeftijdscohort 55‑64. Hierin zijn niet begrepen de werknemers die weliswaar hebben geopteerd voor de vrijwilligersregeling, maar op basis van het afspiegelingsbeginsel reeds tot de gedwongen ontslagen behoorden.

2.7.

Indien gebruik is gemaakt van de Regeling, is zo mogelijk met inachtneming van het afspiegelingsbeginsel bepaald, welke werknemer wordt “gespaard.” Op verzoek van de vakbonden is, indien in het desbetreffende leeftijdscohort geen boventallige werknemer (meer) zit, een andere werknemer met dezelfde uitwisselingsfunctie in een ander cohort aangewezen als gespaarde.

2.8.

Belanghebbende heeft in totaal 82 aanvragen voor deelname aan de Regeling afgewezen, waarvan 59 afkomstig waren van werknemers in het leeftijdscohort 55-64. Drie werknemers hebben bij de begeleidingscommissie beroep aangetekend tegen de afwijzing.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht heeft geweigerd een beschikking in de zin van artikel 32ba, lid 7, van de Wet LB te geven.

De Inspecteur is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de Inspecteur een beschikking had dienen te geven dat het Sociaal Plan geen regeling voor vervroegde uittreding inhoudt. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat artikel 32ba, lid 6, van de Wet LB niet van toepassing is op afgevloeide werknemers in het leeftijdscohort 55-64, die als boventallig zijn aangewezen volgens het afspiegelingsbeginsel, alsmede op werknemers in het leeftijdscohort 55-64, die vrijwillig zijn afgevloeid in plaats van een aangewezen werknemer in datzelfde leeftijdscohort.

Niet in geschil is dat het Sociaal Plan geen regeling voor vervroegde uittreding inhoudt voor zover het betreft werknemers jonger dan 55 jaar, ongeacht of hun arbeidsplaats is komen te vervallen dan wel of gebruik is gemaakt van de Regeling.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank; subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de beschikking en verklaring dat het Sociaal Plan niet kwalificeert als een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 32ba, lid 6, van de Wet LB, voor zover het betreft afgevloeide werknemers in het leeftijdscohort 55-64, die als boventallig zijn aangewezen volgens het afspiegelingsbeginsel, alsmede werknemers in het leeftijdscohort 55-64, die vrijwillig zijn afgevloeid in plaats van een aangewezen werknemer in datzelfde leeftijdscohort.

4 Gronden

5 Beslissing