Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1419, 16/00079

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1419, 16/00079

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 maart 2017
Datum publicatie
18 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1419
Formele relaties
Zaaknummer
16/00079
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220a

Inhoudsindicatie

Vakantiepark met 40 chalets en 86 stacaravans dient naar het oordeel van het Hof tot woning als bedoeld in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet, omdat meer dan 80% van de waarde toe te rekenen is aan woondoeleinden. Aan de duur van het gebruik van de recreatiewoningen komt geen betekenis toe. Evenmin is van belang of sprake is van volgtijdig gebruik.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00079

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidenteel hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard,

hierna: de Heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 24 december 2015, nummer SHE 14/4384, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar,

betreffende na te melden aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2014 ter zake van de onroerende zaak [adres] 183A te [A] (hierna ook: de onroerende zaak) een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (gebruikersdeel) van € 5.441 en een aanslag onroerende-zaakbelastingen (eigenaarsdeel) van € 6.778 opgelegd. Tevens is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 3.538.000. Deze aanslagen en beschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Heffingsambtenaar gehandhaafd. In hetzelfde geschrift heeft de Heffingsambtenaar ook uitspraak gedaan op bezwaar betreffende het object [adres] 183.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken, voor zover zij betrekking hebben op de onroerende zaak, in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak, voor zover die ziet op de onroerende zaak, vernietigd, de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2013, voor het kalenderjaar 2014 vastgesteld op € 3.200.000 en de daarop gebaseerde aanslag OZB eigenaarsdeel dienovereenkomstig verminderd, de aanslag gebruikersdeel van de onroerende zaak verminderd naar een grondslag van € 1.099.200, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar, de Heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 328 aan belanghebbende te vergoeden en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.544.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503.

De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om het incidentele hoger beroep te beantwoorden.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 16 januari 2017 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B] , gemachtigde van belanghebbende, vergezeld van de heer [C] , taxateur, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [D] , mevrouw [E] en de heer [F] , taxateur.

1.7.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

De onroerende zaak betreft een vakantiepark met 40 comforthomes/chalets en 86 stacaravans, centrumvoorzieningen als een restaurant/eetcafé, een indoorspeeltuin en een kidsclub/recreatieruimte, een zwembad met was- en kleedruimte, sanitaire ruimtes, een kampeerterrein, spel- en sportvoorzieningen als een voetbalveld, een midgetgolfbaan en een skelterbaan/trampoline/kinderboerderij, parkwegen en parkeerterreinen. De perceelsoppervlakte is 68.940 m².

2.2.

Belanghebbende beroept zich op een onderzoeksrapport, opgemaakt op 3 februari 2016 door de heer [C] , WOZ specialist en registertaxateur onroerende zaken. In dit onderzoeksrapport is voor de toepassing van artikel 220a van de Gemeentewet € 2.620.000 (81,9%) van de waarde van de onroerende zaak toegerekend aan delen, die tot woning dienen dan wel dienstbaar zijn aan woondoeleinden, en is € 580.000 (18,1%) van de waarde, toegerekend aan delen die niet tot woning dienen.

2.3.

De Heffingsambtenaar beroept zich op een gecorrigeerde vervangingswaardeberekening, waarin is vermeld dat voor de toepassing van artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet 55,71% (€ 1.730.685) van de waarde van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan delen, die dienen tot woning dan wel dienstbaar zijn aan woondoeleinden (namelijk € 1.546.725 voor de recreatiewoningen en € 183.960 voor grond behorende bij de recreatiewoningen), en 44,29% (€ 1.375.824) moet worden toegerekend aan delen die niet dienen tot woning. In deze gecorrigeerde vervangingswaardeberekening is voorts voor de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet vermeld dat waarde van de onroerende zaak voor 65,65% ziet op gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Dient de onroerende zaak tot woning als bedoeld in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet?

2. Indien vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord: Dient de heffingsmaatstaf te worden verminderd met de waarde van de gedeelten van de onroerende zaak, die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Heffingsambtenaar en tot vernietiging van de aanslag onroerende-zaakbelastingen gebruikersdeel en vermindering van de aanslag onroerende-zaakbelastingen eigenaarsdeel tot een bedrag berekend naar het tarief voor woningen.

De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep, gegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep.

4 Gronden