Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2498, 16/00191

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2498, 16/00191

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 juni 2017
Datum publicatie
8 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:2498
Zaaknummer
16/00191
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 36

Inhoudsindicatie

Artikel 36, lid 3, van de Invorderingswet 1990. Terechte aansprakelijkstelling bestuurder. Kennelijk onbehoorlijk bestuur. In het licht van de zeer slechte financiële omstandigheden en liquiditeitsproblemen had belanghebbende redelijkerwijs moeten begrijpen dat haar keuze, om uit de beschikbare gelden concurrente schuldeisers te betalen, waarvan de onderneming afhankelijk was om haar bedrijfsactiviteiten te continueren, en belastingschulden structureel onbetaald te laten, redelijkerwijs ertoe zouden leiden dat belastingschulden ook in de toekomst onbetaald zouden blijven. Het zoeken naar mogelijke investeerders leidt niet tot een ander oordeel.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00191

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 januari 2016, nummer BRE 14/6573, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

hierna: de Ontvanger,

betreffende na te vermelden beschikking aansprakelijkstelling.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 16 mei 2014 met nummer [nummer] aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 188.071,10 betreffende aan [A] B.V. (hierna: [A] ) opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting over de periode 1 mei 2012 tot en met 31 mei 2013. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Ontvanger bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de beschikking aansprakelijkstelling verminderd tot een bedrag van € 171.330.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 20 april 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [B] en zijn gemachtigde de heer [C] , advocaat te ’s-Hertogenbosch, alsmede, namens de Ontvanger, de heer [D] . Partijen hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

Te dezer zitting zijn gezamenlijk behandeld de hoger beroepzaken met de kenmerken 16/00191 en 16/00278.

1.6.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende was enig bestuurder en aandeelhouder van [A] . [A] was enig aandeelhouder van twee dochtervennootschappen die zich bezig hielden met het verzorgen van opleidingen op de gebieden van management en logistiek. Deze dochtervennootschappen zijn in augustus 2011 failliet verklaard. [A] heeft een doorstart gemaakt met (een deel van) de activiteiten van de failliete dochtervennootschappen. Belanghebbende exploiteert vergelijkbare activiteiten. De enig bestuurder van belanghebbende is de heer [B] (hierna: de heer [B] ).

2.2.

[A] heeft op 11 oktober 2012 aan de Ontvanger gemeld dat zij niet in staat is tot betaling van loonheffing en omzetbelasting (hierna: de melding betalingsonmacht). Tussen partijen staat blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank vast dat deze melding tijdig heeft plaatsgevonden.

2.3

[A] heeft op 9 november 2012 de Ontvanger verzocht om een betalingsregeling. De Ontvanger heeft medegedeeld dat het verzoek wordt afgewezen, omdat geen zekerheid kon worden verstrekt en uit de verstrekte gegevens niet bleek dat de schuld uiteindelijk volledig betaald zou worden.

2.4.

De Ontvanger heeft vervolgens diverse derdenbeslagen gelegd.

2.5.

De heer [B] heeft vanaf november 2012 in zijn netwerk gezocht naar een investeerder of financier ten behoeve van [A] . In 2013 heeft de heer [B] gesprekken gevoerd met twee mogelijke investeerders, [E] en [F] B.V. Deze gesprekken hebben niet geleid tot een investering in [A] of een overname van de activiteiten.

Tot de stukken van het geding in hoger beroep behoort een brief van [G] van [F] B.V. aan belanghebbende, waarin het volgende is geschreven:

“In vervolg op ons gesprek bevestig ik u hierbij dat in het voorjaar van 2013 verkennende gesprekken hebben plaatsgevonden over een eventuele overname van [belanghebbende] .

Zoals u bekend is het nimmer tot verdergaande gesprekken gekomen. Reden daarvan was eenvoudig: mijns inziens kwam de door u aangegeven vraagprijs geenszins overeen met de werkelijke waarde. Hierop hebben wij dan ook de gesprekken in goed onderling overleg beëindigd.”

2.6.

Voor een groot deel van haar activiteiten maakte [A] gebruik van een zogenaamde EVC-licentie van [H] B.V. (hierna: [H] ). Op [datum 2] 2013 is de licentie verlopen, waardoor geen opleidingen en trainingen konden worden aangeboden onder het EVC-keurmerk. [A] was op dat moment bestuurder van [H] , te samen met [H] Holding B.V. (vertegenwoordigd door de heer [J] ) en mevrouw [K] . Nadien is alsnog een EVC-licentie aangevraagd ten behoeve van de activiteiten van belanghebbende en [A] , welke in juli 2013 is verleend. [A] is per 8 mei 2013 afgetreden als bestuurder van [H] .

2.7.

Bij vonnis van [datum 1] 2013 is [A] door de Rechtbank Oost-Brabant in staat van faillissement verklaard.

2.8.

Op 4 december 2013 is namens de Ontvanger een onderzoek ingesteld in het kader van eventuele bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 36 en/of 36b van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW) met betrekking tot de belastingschulden van [A] . In het naar aanleiding hiervan opgemaakte rapport van 7 mei 2014 (hierna: het rapport) heeft controle-medewerker [L] , voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Volgens de grootboekrekeningen over 2012 wordt in dat jaar ook een fors verlies geleden van ruim € 217.438. Uit een gedetailleerd overzicht van de grootboekrekeningen 2012 blijkt dat bijna elke maand verlies wordt geleden en dat het resultaat alleen maar slechter werd:

Periode 2012

Omzet

Inkoop

bedrijfskosten

resultaat

resultaat cumulatief

Januari

62.430,65

-12.500,69

-70.321,66

-20.391,70

-20.391,70

Februari

68.022,15

-14.783,29

-61.003,14

-7.764,28

-28.155,98

Maart

122.842,00

-47.281,14

-61.387,97

14.172,89

-13.983,09

April

48.994,35

-15.235,85

-63.866,79

-30.108,29

-44.091,38

Mei

44.642,72

-19.668,62

-70.675,57

-45.701,47

-89.792,85

Juni

47.074,74

-11.043,51

-57.148,30

-21.117,07

-110.909,92

Juli

18.795,68

-16.930,36

-63.119,87

-61.254,55

-172.164,47

Augustus

72.571,90

-8.174,71

-67.937,00

-3.539,81

-175.704,28

September

89.751,87

-15.533,44

-63.170,84

11.047,59

-164.656,69

Oktober

90.753,60

-21.521,88

-62.504,46

6.727,26

-157.929,43

november

47.756,77

-16.251,66

-58.024,19

-26.519,08

-184.448,51

december

64.936,87

-12.054,50

-85.872,44

-32.990,07

-217.438,58

Totaal

778.573,30

-210.979,65

-785.032,23

-217.438,58

In de loop van 2012 kon dan ook niet meer aan de lopende fiscale verplichtingen worden voldaan en liep de belastingschuld alleen maar op.

Door de aanhoudende verliezen is de financiële positie alleen maar slechter geworden.

(…)

Uit de administratie blijkt dat op de grootboekrekening crediteuren onder meer de volgende bedragen als te betalen schulden zijn geboekt:

2011 incl.

2012

2013

Totaal

Openstaand

beginsaldo

bijgeboekt

bijgeboekt

per 19-7-'13

Totaal geboekte crediteuren

350.837,89

702.811,93

397.993,64

1.451.643,46

100%

350.828,83

100%

waarvan:

[belanghebbende] BV (management fee)

6.007,80

21.000

27.007,80

1,86%

0

0,00%

Bel. Dienst Ondernemingen

81.653,00

248.853,00

141.342,00

471.848,00

32,50%

194.918,97

55,56%

[M] CV (verhuurder)

26.973,32

81.259,95

63.525,00

171.758,27

11,83%

87.088,31

24,82%

Handelscrediteuren

242.211,57

366.691,18

172.126,64

781.029,39

53,80%

68.821,55

19,62%

In verhouding tot de onbetaald gebleven belastingschuld ad. € 194.918,97 wordt geconcludeerd dat de onderneming de concurrente schuldeisers (handelscrediteuren) heeft bevoordeeld ten opzichte van de preferente schuldeisers.

(…)

De betalingsonmacht van [A] B.V. is voor een deel van de openstaande naheffingsaanslagen niet (rechtsgeldig) gemeld. Op grond hiervan bestaat al een wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur.

Bovendien blijkt uit wat dat is vermeld onder punt 7.4 van dit rapport dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Samengevat bestaat het kennelijk onbehoorlijk bestuur uit de onderstaande feiten:

 Het structureel niet voldoen van c.q. reserveren voor de verschuldigde loon- en omzetbelasting;

 Door het voortdurend niet (tijdig) betalen van de verschuldigde bedragen heeft belastingschuldige willens en wetens de kans aanvaard dat de aanslagen onbetaald zouden blijven;

 Het onverantwoord omgaan met de belangen van de (preferente)schuldeisers door de bedrijfsactiviteiten voort te zetten terwijl niet aan de verplichtingen kon worden voldaan;

 Het betalen van concurrente crediteuren ten koste van de preferente schuldeisers;

 De af te dragen en verschuldigde loon- en omzetbelasting aan te wenden ter financiering van de bedrijfsactiviteiten, waardoor de belastingschulden onbetaald zijn gebleven;

 Het niet voorzien in een afdoende financiering bij een daarvoor geëigende instelling;

 Het ondernemersrisico afwentelen op de schuldeisers, voornamelijk de Belastingdienst;

 Uit niets blijkt dat de bestuurder stappen heeft ondernomen om de ECV-licentie te behouden. Deze nalatigheid kan hem als bestuurder worden aangetekend.

Door bovenstaande omstandigheden zijn er in de onderneming geen, dan wel te weinig, gelden achter gebleven om aan de fiscale verplichtingen te kunnen voldoen. De bestuurder heeft er voor gekozen om aangiften loon- en omzetbelasting niet, dan wel niet geheel, te voldoen en deze gelden op andere wijze te besteden, waardoor hij bewust het risico heeft genomen dat de belastingschuld uiteindelijk onbetaald is gebleven.

Het niet betalen van de openstaande aanslagen loon- en omzetbelastingbelasting is dan ook te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van de bestuurder.”

2.9.

Met dagtekening 16 mei 2014 zijn belanghebbende als bestuurder van [A] en de heer [B] als bestuurder van belanghebbende, aansprakelijk gesteld voor de nog openstaande belastingschulden van [A] tot een totaalbedrag van € 188.071,10. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

Belastingsoort

tijdvak

openstaande belastingschuld

Loonbelasting

mei-12

€ 8.292,10

Loonbelasting

jun-12

€ 12.337,00

Loonbelasting

jul-12

€ 12.683,00

Loonbelasting

aug-12

€ 14.977,00

Loonbelasting

sep-12

€ 14.241,00

Loonbelasting

okt-12

€ 2.500,00

Loonbelasting

nov-12

€ 13.151,00

Loonbelasting

dec-12

€ 13.091,00

Omzetbelasting

jan-13

€ 14.109,00

Loonbelasting

mrt-13

€ 14.470,00

Loonbelasting

apr-13

€ 13.126,00

Loonbelasting

mei-13

€ 28.774,00

Loonbelasting

jun-13

€ 15.117,00

Omzetbelasting

feb-13

€ 1.605,00

Omzetbelasting

mrt-13

€ 1.622,00

Omzetbelasting

apr-13

€ 691,00

Omzetbelasting

mei-13

€ 7.285,00

Totaal

€ 188.071,10

2.10.

In het door de curator op 2 november 2016 in het faillissement van [A] uitgebrachte eindverslag is onder meer het volgende opgenomen:

“7.5. Onbehoorlijk bestuur:

Het bestuur heeft haar taak onbehoorlijk vervuld. Afgezien van voornoemde schending van de administratieplicht (…) is in meerdere opzichten sprake van onbehoorlijke taakvervulling:

-

De feitelijke bestuurder, die tevens middellijk bestuurder was van [H] , de voor de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten van gefailleerde benodigde EVC-licentie had laten verlopen. Ondanks herhaald verzoek is door het bestuur geen reële verklaring voor die nalatigheid gegeven.

-

Het bestuur heeft bewerkstelligd dat de aandelen van [H] aan een aan haar gelieerde vennootschap zijn overgedragen terwijl de koopsom niet is voldaan.

-

Ten tijde van die aandelenoverdracht was de financiële positie van gefailleerde al problematisch. Het bestuur heeft in diezelfde periode melding van betalingsonmacht gedaan bij de Belastingdienst. (Die melding had overigens niet het gewenste effect omdat die, naar het oordeel van de Belastingdienst, niet tijdig plaatsvond.)

-

Het bestuur heeft ook bewerkstelligd dat diverse roerende zaken (inventaris, vervoermiddelen) aan een aan hem gelieerde vennootschap zijn overgedragen zonder dat de werkelijke ontvangst van enige reële koopsom daar tegenover stond.

Ondergetekende heeft zowel de heer [B] als [belanghebbende] B.V. dan ook

aansprakelijk gesteld voor het volledige boedeltekort.”

2.11.

Het faillissement van [A] is op [datum 2] 2017 opgeheven wegens gebrek aan baten.

2.12.

Uit de door belanghebbende in hoger beroep overgelegde, per maand gespecificeerde winst- en verliesrekening van [A] over het jaar 2013, is de volgende financiële positie van [A] in de maanden januari 2013 tot en met mei 2013 af te leiden (alle bedragen in euro’s):

Periode 2013

omzet

kosten

resultaat

cumulatief resultaat

januari

83.942,31

77.500,24

6.442,07

6.442,07

februari

78.162,93

85.998,97

-7.836,04

-1.393,97

maart

72.869,70

82.595,91

-9.726,21

-11.120,18

April

53.982,60

83.652,32

-29.669,72

-40.789,90

Mei

57.126,30

68.929,22

-11.802,92

-52.592,82

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft in hoger beroep het antwoord op de vraag of het niet betalen van belastingschulden van [A] betreffende de tijdvakken 1 november 2012 tot en met 31 mei 2013 het gevolg is van aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Tussen partijen is niet langer in geschil dat belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor het niet betalen van belastingschulden van [A] betreffende de tijdvakken 1 mei 2012 tot en met 31 augustus 2012 tot een totaalbedrag van € 48.289,10. Voorts heeft de Ontvanger, hoewel hij het standpunt heeft ingenomen dat reeds in maart 2012, of in ieder geval in september 2012, sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur, ter zitting uitdrukkelijk bevestigd dat geen incidenteel hoger beroep is ingesteld. Het oordeel van de Rechtbank dat de aansprakelijkstelling voor de tijdvakken 1 september 2012 tot en met 31 oktober 2012 tot een totaalbedrag van € 16.741 ten onrechte heeft plaatsgevonden, wordt derhalve niet bestreden.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing inzake het griffierecht en de proceskosten, gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en nadere vermindering van de beschikking aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 48.289,10. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing