Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2506, 16/00225

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2506, 16/00225

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 juni 2017
Datum publicatie
8 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:2506
Formele relaties
Zaaknummer
16/00225
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 8.15

Inhoudsindicatie

Alleenstaande ouderkorting, artikel 8.15 Wet IB 2001 (2012). De zoon van belanghebbende stond in 2012 minder dan zes maanden bij hem ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Het werkelijke verblijf bij belanghebbende was in dat jaar meer dan zes maanden. Het Hof acht afwijking van de duidelijke wettekst niet mogelijk en is evenals de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op de alleenstaande ouderkorting.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00225

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 maart 2016, nummer BRE 15/3799 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden aanslag en in rekening gebrachte belastingrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.442. Gelijktijdig is bij beschikking aan belanghebbende € 144 belastingrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar, zijn de aanslag en de in rekening gebrachte belastingrente bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 13 april 2017 te ‘ s-Hertogenbosch . Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [A] .

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft samen met zijn ex-partner een zoon, [de zoon] , geboren op [geboortedatum] 1999 (hierna: de zoon).

2.2.

In de basisadministratie persoonsgegevens stond de zoon van 31 december 2010 tot en met 19 november 2012 ingeschreven op het adres [adres 1] 3a te [B] , een instelling, en vanaf 20 november 2012 op het woonadres van belanghebbende, [adres 2] 16 te ’ [woonplaats] .

2.3.

De zoon woont vanaf 22 juni 2012 feitelijk op het woonadres van belanghebbende.

2.4.

Belanghebbende heeft de gemeente ’ [woonplaats] (hierna: de gemeente) bij e-mailbericht van 16 april 2015 verzocht om de inschrijving van zijn zoon op [adres 2] 16 te corrigeren (hierna: het correctieverzoek). Bij bericht van 27 mei 2015 heeft de gemeente – via telefonisch contact – de Inspecteur geïnformeerd dat het correctieverzoek niet wordt toegekend. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij tegen deze beslissing van de gemeente niet tijdig bezwaar kon maken wegens verblijf in het buitenland.

2.5.

Belanghebbende heeft op grond van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bij de Minister van Financiën verzocht om toepassing van de hardheidsclausule. De Minister heeft dit verzoek bij brief van 13 april 2016 afgewezen. Na herhaald verzoek van belanghebbende heeft de Minister zijn beslissing op het verzoek bij brief van 19 mei 2016 nogmaals bevestigd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting, als bedoeld in artikel 8:15 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (wettekst 2012, hierna: de Wet IB).

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag en beschikking belastingrente door toekenning van de alleenstaande-ouderkorting. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing