Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3631, 15/01035

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3631, 15/01035

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 juli 2017
Datum publicatie
30 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:3631
Zaaknummer
15/01035
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 6.2a, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

Herzieningsbeschikking PGA, artikel 6.2a Wet IB 2001. Inspecteur heeft nagelaten om alle beschikbare informatie te betrekken bij het vaststellen van het restant persoonsgebonden aftrek (PGA) en beschikt daarom niet over een nieuw feit dat herziening van het restant PGA rechtvaardigt. Geen fout in de zin van artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c van de AWR

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01035

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 juni 2015, nummer AWB 14/4100 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Rijksbelastingdienst

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij de voor het jaar 2010 aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) is bij beschikking het restant persoonsgebonden aftrek (hierna: PGA) vastgesteld op € 128.992. De Inspecteur heeft het restant PGA bij beschikking van 23 december 2013 herzien en vastgesteld op nihil. Het tegen laatstvermelde beschikking gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur gegrond verklaard. Daarbij is het restant PGA vastgesteld op € 86.968.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het de beschikking betreft en gegrond voor zover het betreft de vergoeding van de kosten in de bezwaarfase.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 november 2016 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [A] . De Inspecteur is, zonder het Hof daarvan kennis te geven, niet verschenen.

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof. Aan het einde van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

1.6.

Het Hof heeft daarna geconstateerd dat de uitnodiging voor de zitting aan de Inspecteur niet naar het juiste adres was verzonden en heeft daarom het onderzoek heropend. De Inspecteur heeft bij brief van 22 december 2016 gereageerd en belanghebbende bij brief van 1 februari 2017.

1.7.

Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft in 2008 een monumentenpand gekocht aan de [adres] 14 te [woonplaats] . Belanghebbende heeft dit pand gedurende de periode 2008-2011 verbouwd en de totale kosten van de restauratiewerkzaamheden bedroegen € 351.263.

2.2.

Voor de vaststelling van het aftrekbare deel van de onderhoudskosten in de zin van artikel 6.31 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) heeft op verzoek van Belastingdienst Bureau Monumentenzorg (BBM) een onderzoek (taxatie) plaatsgevonden door de heer [B] . In zijn op 12 april 2011 aan belanghebbende verzonden mail is het volgende vermeld:

“Onderhoud/verbetering [adres] 14 te [woonplaats] .

Kennisgeving [nummer]

Totale kosten restauratiewerkzaamheden

351263

Aftrekbare onderhoudskosten

272263

78%

Totaal betaalde kosten

330677

Aftrekbare onderhoudskosten

256307

Aftrekbare onderhoudskosten 2008

27809

Aftrekbare onderhoudskosten 2009

106008

Totaal

133817

Resteerd voor de jaren 2010 en 2011

122490

”.

2.3.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2010, ingediend op 31 oktober 2011, ter zake van zijn monumentale eigen woning € 132.652 aan aftrekbare uitgaven monumentenpand in de zin 6.31 Wet IB als PGA in aanmerking genomen. Deze uitgaven bestaan uit € 133.817 aan onderhoudskosten en € 410 aan afschrijvingskosten minus de drempel van € 1.575. Voorts heeft belanghebbende voor het levensonderhoud van zijn kind nog € 2.840 aan PGA in aanmerking genomen.

2.4.

Bij brief van 31 januari 2012 heeft belanghebbende een correctie op zijn ingediende aangifte IB/PVV 2010 ingediend bij de belastingdienst Maastricht. Hierin heeft hij aangegeven dat hij abusievelijk € 133.817 aan uitgaven monumentenpand in aanmerking heeft genomen, terwijl dit € 80.466 had moeten zijn. Belanghebbende heeft deze brief afgegeven ten kantore van de Belastingdienst te Maastricht. Blijkens een handgeschreven aantekening op de brief is deze op 2 februari 2012 in ontvangst genomen door [C] .

2.5.

Bij brief van 9 mei 2012 heeft de Inspecteur, de heer [D] , belanghebbende medegedeeld dat hij van plan is van zijn aangifte IB/PVV 2009 af te wijken. Daarin is het volgende vermeld:

“Kosten monumentenpand

Over het jaar 2008 en 2009 zijn de kosten expliciet vastgesteld door een collega.

Voor het jaar 2010 en 2011 is wel de hoogte doch zijn niet de uitgaven gecontroleerd.

Dit zal bij de handeling van uw aangiften over die jaren nog wel gaan gebeuren.”.

2.6.

Belanghebbende heeft de Inspecteur op 24 augustus 2012 het volgende per e-mail bericht:

“Ik wil toch nog even reageren naar aanleiding van uw brief van 9 mei 2012. Onder het hoofd Kosten monumentenpand schrijft u:

Over het jaar 2008 en 2009 zijn de kosten expliciet vastgesteld door een collega.

Voor het jaar 2010 en 2011 is wel de hoogte doch zijn niet de uitgaven gecontroleerd.

Dit zal bij de handeling van uw aangiften over die jaren nog wel gaan gebeuren.

De uitgaven 2008 t/m 2011 tot de datum van het bezoek door de door u bedoelde collega zijn in zijn geheel gecontroleerd en elk jaar op dezelfde manier. Waarop u baseert dat er een verschil in behandeling is geweest tussen de jaren 2008 en 2009 enerzijds en 2010 en 2011 anderzijds is voor mij onduidelijk. Zonder tegenbericht ga ik er dan ook van uit dat de opmerking in de brief niet juist is.”.

2.7.

Bij brief van 17 september 2012 heeft de Inspecteur, de heer [D] , belanghebbende in antwoord op de e-mail van 24 augustus 2012 het volgende bericht:

“Uit mijn gegevens blijkt dat door de heer [B] , taxateur bij de Belastingdienst de aftrekbare onderhoudskosten monumentenpand zijn onderzocht. Hij heeft op 12 april 2012 het volgende aan u bericht.

Totale restauratiewerkzaamheden

351.263

Aftrekbare onderhoudskosten 78%

€ 272.263

Totaal betaalde kosten

€ 330.677

Aftrekbare onderhoudskosten

- 256.307

Aftrekbare onderhoudskosten 2008

27.809

Aftrekbare onderhoudskosten 2009

106.008

Totaal (1)

€ 133.817

Resteert voor 2010

€ 122.490

Uit de aangifte inkomstenbelasting 2010 blijkt dat € 133.817 (1) in aanmerking is genomen. Mijns inziens moet dit € 122.490 zijn.

Er vanuit gaande dat er over het belastingjaar 2011 dan geen onderhoudskosten meer zijn alle kosten dan verrekend. Nu de taxateur de kosten heeft vastgesteld in 2011 ben ik met u van mening dat de kosten inhoudelijk niet meer hoeven te worden onderzocht.”.

2.8.

Bij brief van 6 juni 2013 heeft de Inspecteur, de heer [E] , belanghebbende een ‘Voornemen afwijking’ gezonden waarin ten aanzien van de onderhoudskosten het volgende is vermeld:

Monumentenpanden

In de aangifte staat aan onderhoudskosten een bedrag van € 133.817.

In een brief van 17 september 2012 heeft mijn collega [D] u medegedeeld dat voor 2010 de onderhoudskosten € 122.490 bedragen.

Dit betekent dat de onderhoudskosten te hoog is. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 11.327.”

2.9.

Bij de vaststelling van de aanslag met dagtekening 1 augustus 2013 is een restant PGA vastgesteld van € 128.992. Dit bedrag is naar aanleiding van de ingediende aangifte als volgt vastgesteld:

PGA volgens aangifte

€ 135.492

Af: totaalbedrag correcties: € 2.840 + € 11.327

€ 14.167

Vastgesteld PGA

€ 121.325

PGA restant 2009

€ 62.901

Totaal te verrekenen PGA

€ 184.226

Af: met box 1 te verrekenen belastbaar inkomen

€ 52.175

Af: met box 3 te verrekenen belastbaar inkomen

€ 3.059

Restant te verrekenen PGA met volgende jaren

€ 128.992

2.10.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2011 een bedrag van € 40.660 ter zake van onderhoudskosten monumentenpand in aanmerking genomen. In de brief van 12 november 2013 inzake de aangifte IB/PVV 2011 heeft de Inspecteur het volgende vermeld:

“Ik ben het niet eens met uw standpunt dat de aangifte is ingediend conform de bevindingen van het door de heer [B] ingestelde boekenonderzoek. Uit het onderzoek van de heer [B] blijkt het volgende”

Totale restauratiewerkzaamheden begroot

€ 351.263

Aftrekbare onderhoudskosten 78%

Totaal betaalde kosten

€ 330.677

Hiervan is aftrekbaar

€ 256.307

Afgetrokken in 2008

27.809

Afgetrokken in 2009

106.008

Restant aftrekbaar in 2010 en 2011

122.490

totaal aftrek onderhoudskosten

€ 256.307

Ik verwijs u tevens naar de met u gevoerde correspondentie met betrekking tot de afhandeling van de aangifte 2010. Na correctie is in 2010 het restant van € 122.490 in aftrek gekomen. Dit betekent dat er voor het jaar 2011 geen ruimte meer is voor aftrek onderhoudskosten. Omdat de eigenaarslasten en de afschrijving minder bedragen dan de drempel vervalt de gehele aftrekpost van € 40.660.”.

2.11.

In antwoord op de brief van 12 november 2013 heeft belanghebbende per e-mail van 29 november 2013 een reactie ingezonden en daarbij een afschrift van de onder 2.4 hiervoor vermelde brief van 31 januari 2012 gevoegd.

2.12.

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 9 december 2013 het volgende bericht:

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2010

Uit de van u ontvangen stukken blijkt dat u in januari 2012 bij de Belastingdienst/Maastricht een aanvulling heeft ingeleverd op de op dat moment nog te regelen aangifte inkomstenbelasting 2010. In februari / september 2012 en juni 2013 is met u gecorrespondeerd over de aangifte inkomstenbelasting 2009 respectievelijk 2010. Uit deze correspondentie blijkt duidelijk dat de betreffende behandelaars niet beschikten over uw aanvulling. Het gevolg hiervan is dat in de aanslag inkomstenbelasting 2010 een onjuist bedrag aan te verrekenen PGA is verwerkt en dat de nog te verrekenen PGA ultimo 2010 op de aanslag niet correct is.”

2.13.

In het elektronisch IKB (Interne Klantbehandeling)-dossier is een aantekening opgenomen met de volgende tekst:

“ [F]

Januari 2012 bericht ontvangen van [belanghebbende] .

Kosten Rijksmonumentenpand is abusievelijk een bedrag van € 133.817 in mindering

Gebracht, dit moet zijn € 80.466.

Waar zit dit verschil?

Zou een fout zijn in een optelling van het Rapport van taxateur [B] verkeerd bedrag gepakt”.

2.14.

Bij beschikking van 23 december 2013 heeft de Inspecteur het onder 2.9 vermelde restant PGA herzien en vastgesteld op € 0.

2.15.

Belanghebbende heeft tegen de beschikking van 23 december 2013 bezwaar gemaakt.

Bij uitspraak op bezwaar van 21 mei 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en het restant PGA als volgt vastgesteld:

Stand restant PGA ultimo 2009

€ 62.901

Bij: PGA 2010 (€ 80.466 + € 410 - € 1.575)

€ 79.301

Af: te verrekenen met het belastbaar inkomen box 1 en box 3

€ 55.234 -/-

Gecorrigeerd restant PGA

€ 86.968

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft, naar het Hof uit de gedingstukken begrijpt, uitsluitend het antwoord op de vraag of de Inspecteur bevoegd was om het restant PGA te herzien omdat het restant PGA ten gevolge van een fout als bedoeld in artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) op een te hoog bedrag was bepaald.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en van de herzieningsbeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing