Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3838, 16/03447

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3838, 16/03447

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 september 2017
Datum publicatie
8 september 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:3838
Formele relaties
Zaaknummer
16/03447

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft zich ten opzichte van de bank hoofdelijk aansprakelijk gesteld in het kader van een kredietfaciliteit van haar dochtermaatschappij bij de bank.

Het Hof acht de Inspecteur niet geslaagd in diens bewijslast dat belanghebbende de hoofdelijke aansprakelijkheid enkel in haar hoedanigheid als aandeelhouder heeft aanvaard, noch op het moment van aangaan van die hoofdelijke aansprakelijkheid noch op enig moment daarna. Ter zake van de aansprakelijkstelling kan daarom in 2012 een voorziening ten laste van de winst van belanghebbende worden gevormd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03447

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 mei 2016, nummer BRE 15/1769, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 25 oktober 2014 voor het jaar 2012 de aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, aanslagnummer [aanslagnummer] , naar een belastbaar bedrag van € 187.118 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig met de aanslag is een bedrag van € 2.941 aan belastingrente in rekening gebracht. De aanslag en de in rekening gebrachte belastingrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5.

Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 april 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, de heer [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C] .

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende vormde van 2000 tot en met 2006 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met haar dochteronderneming [D] B.V. (hierna: [D] ). Aan [D] is in het jaar 2003 door de [E-bank] (hierna: de bank) een krediet in rekening-courant (hierna: het krediet) tot een bedrag van € 408.402,19 verstrekt. Belanghebbende heeft zich door middel van een aanvullende overeenkomst van ‘Hoofdelijke medeschuldverbintenis voor krediet(en) in rekening-courant’, welke op 1 oktober 2003 tussen de bank en belanghebbende is gesloten, hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de betaling van de bedragen die de bank aan hoofdsom(men), renten en kosten van [D] te vorderen heeft en te vorderen mocht krijgen uit hoofde van het krediet (hierna: de aansprakelijkstelling).

2.2.

Nadien heeft belanghebbende op 28 februari 2013 een bedrag van € 45.000 en op 11 maart 2013 een bedrag van € 20.000 verstrekt aan [D] , beide ten titel van geldlening (hierna gezamenlijk: de lening). Tussen belanghebbende en [D] is geen (nadere) overeenkomst gesloten waarin de gevolgen van de aansprakelijkstelling zijn geregeld. Voorts heeft belanghebbende geen zekerheden van [D] bedongen ter zake van de aansprakelijkstelling.

2.3.

Vanaf 2001 tot en met 2008 waren de bedrijfsresultaten van [D] positief en tot en met het jaar 2007 keerde [D] jaarlijks winst uit aan belanghebbende. [D] is op [datum] 2013 failliet verklaard. Op laatstgenoemde datum bedroeg de schuld van [D] aan de bank, voortvloeiend uit het krediet, € 155.971. Belanghebbende heeft ter zake van de genoemde aansprakelijkstelling in haar aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2012 ten laste van de belastbare winst een voorziening gevormd van € 220.971 (hierna: de voorziening). Dit bedrag bestaat uit het bedrag van de voornoemde schuld van [D] aan de bank van € 155.971, vermeerderd met het bedrag van de lening van, in totaal, € 65.000. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag het genoemde bedrag van € 220.971 niet in aftrek toegelaten.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Kan belanghebbende het bedrag van de gevormde voorziening niet ten laste van haar belastbare winst over het jaar 2012 brengen omdat sprake is van een onzakelijke borgstelling?

II. Indien de eerste vraag bevestigend beantwoord moet worden, heeft de Inspecteur het vertrouwensbeginsel geschonden?

Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend en vraag II bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag naar een belastbaar bedrag groot negatief € 33.853 en, naar het Hof veronderstelt, vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente tot een te betalen bedrag van nihil. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing