Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4427, 16/03836

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4427, 16/03836

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 oktober 2017
Datum publicatie
20 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:4427
Zaaknummer
16/03836

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in 2008 en 2009 leningen (hierna: de lening) verstrekt aan een zustermaatschappij. Blijkens het arrest Hoge Raad 16 oktober 2016, nr. 16/01370, ECLI:NL:HR:2016:2340 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de lening te gelden als een onzakelijke lening. Belanghebbende betoogt evenwel dat zich bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld in het arrest Hoge Raad 25 november 2011, nr. 08/5323, ECLI:NL:HR:2011:BN3442. In het verwijzingsarrest is komen vast te staan dat als gevolg van het verstrekken van de lening voor belanghebbende zakelijke relaties zijn ontstaan. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ontoereikend gemotiveerd waarom de zakelijke relaties voor belanghebbende niet van voldoende gewicht kunnen zijn geweest om de lening onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden te verstrekken en het daardoor belopen debiteurenrisico te aanvaarden. De Hoge Raad heeft het geding verwezen naar Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) om vast te stellen of de zakelijke relaties van voldoende gewicht zijn om het belopen debiteurenrisico te compenseren.

Het Hof heeft getracht te bepalen in welke mate zakelijke relaties zijn ontstaan en hoeveel omzet en winst daaruit kon worden verwacht, een en ander te beoordelen ten tijde van de tijdstippen waarop de lening is verstrekt. Daarbij heeft het Hof een ruime beoordelingsmarge gehanteerd gegeven de grote mate van onzekerheden. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de extra winst die redelijkerwijs kon worden verwacht als gevolg van het verstrekken van de lening van voldoende gewicht is om het belopen debiteurenrisico te compenseren.

Het Hof verklaart het hoger beroep dan ook gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03836

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland te Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 2 december 2014, nummer AWB 14/1032 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 de aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 533.323 (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 526.922 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497.

Bij zijn uitspraak van 25 juni 2013, nr. 15/00023, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 481.055, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de Heffingsambtenaar [bedoeld zal zijn: de Inspecteur] veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.960 en gelast dat de Heffingsambtenaar [bedoeld zal zijn: de Inspecteur] het betaalde griffierecht van € 318 (beroep) en € 497 (hoger beroep) vergoedt.

1.5.

Op het beroep in cassatie van belanghebbende heeft de Hoge Raad bij arrest van 16 oktober 2016, nr. 16/01370, het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, vernietigd. Voorts heeft de Hoge Raad bij dit arrest het geding verwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest (hierna: het verwijzingsarrest).

1.6.

De Inspecteur heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld door het Hof, bij brief, ingekomen bij het Hof op 13 december 2016, geconcludeerd naar aanleiding van het verwijzingsarrest. Belanghebbende is vervolgens door het Hof in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verwijzingsarrest en op de conclusie van de Inspecteur, hetgeen zij heeft gedaan bij haar conclusie/reactie van 10 januari 2017.

1.7.

Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota's met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.8.

Kort voor de zitting heeft belanghebbende, op verzoek van het Hof, een nader stuk ingediend. Een afschrift van dit stuk is door belanghebbende aan de Inspecteur verstrekt.

De Inspecteur heeft, eveneens kort voor de zitting, schriftelijk gereageerd op het door belanghebbende nader ingediende stuk. Het Hof heeft de schriftelijke reactie van de Inspecteur doorgezonden aan belanghebbende.

1.9.

Belanghebbende heeft ter zitting nog een nadere pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur.

1.10.

De zitting heeft plaatsgehad op 24 augustus 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vertegenwoordigd door haar directeur, de heer [A] , bijgestaan door voormalige directeur/middellijk aandeelhouder van belanghebbende, de heer [B] (hierna: [B] ) en de gemachtigde de heer [C] , verbonden aan [D] , belastingadviseurs, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [E] en [F] .

1.11.

Het Hof heeft aan het slot van de zitting het onderzoek gesloten.

1.12.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende drijft een bouw- en onderhoudsonderneming. Alle aandelen in belanghebbende worden gehouden door [G] B.V. (hierna: de Holding).

2.2.

In 2007 heeft de Holding middellijk de onderneming van [H] B.V. (hierna: [H] ) overgenomen door verwerving van de activa en passiva van die vennootschap. Hiertoe heeft de Holding aandelen verworven in een bestaande ‘lege vennootschap’, na overname genaamd [K] B.V. (hierna: [K] ). [K] heeft vervolgens met eigen vermogen de activa en de passiva van [H] overgenomen. Na verkoop van 20% van de aandelen aan de bestuurder van [K] , de heer [L] , houdt de Holding 80% van de aandelen in [K] .

2.3.

De door [K] aldus overgenomen ondernemingsactiviteiten bestonden uit het saneren van brandschade, het schoonmaken van gebouwen en interne reiniging van elektronica. Tot de overgenomen activa behoorde ook een contract met verzekeringsmaatschappijen waardoor in de regio ‘Midden-Nederland’ toegang werd verkregen tot reconditioneringswerkzaamheden die werden uitgevoerd in opdracht van verzekeringsmaatschappijen. Na uitvoering van de reconditioneringswerkzaamheden door [K] (de zogenoemde fase1-werkzaamheden) werden de herstelwerkzaamheden (de zogenaamde fase 2-werkzaamheden) vervolgens uitbesteed aan belanghebbende, hetgeen extra omzet genereerde bij belanghebbende.

2.4.

In 2008 heeft belanghebbende aan [K] een geldlening ten bedrage van € 297.000 verstrekt. Hiervan is met dagtekening 31 december 2008 een overeenkomst opgesteld. In deze overeenkomst is opgenomen dat over (het uitstaande bedrag van) de hoofdsom jaarlijks een rente is verschuldigd van 4 percent. De lening heeft een looptijd van 12 jaar en eindigt op 31 december 2020. Aflossing van de uitstaande hoofdsom geschiedt op basis van betalingen van € 30.000, voor het eerst op 31 december 2010 en vervolgens aan het einde van elk volgend jaar. De lening is verstrekt om [K] in staat te stellen lopende uitgaven te voldoen, waaronder kosten van huur, energiekosten van de droogkamers, loonkosten van 11 personeelsleden en onderhoud. Er zijn geen zekerheden gesteld. De verschuldigde rente is jaarlijks bijgeschreven bij de hoofdsom.

2.5.

In 2009 heeft belanghebbende aan [K] additioneel een geldlening verstrekt ten bedrage van € 60.000. Met betrekking tot deze lening is geen overeenkomst opgesteld.

2.6.

In 2009 heeft belanghebbende met verzekeringsmaatschappijen rechtstreeks een contract afgesloten ter zake van Quick Help-activiteiten in de regio [regio] . Het betreft schadeherstel in natura. Ingevolge dit contract ontvangt belanghebbende van verzekeringsmaatschappijen in de door haar gegunde regio na een schadevoorval een melding en herstelt zij tegen vooraf overeengekomen tarieven direct de schade, dat wil zeggen zonder nadere tussenkomst van de desbetreffende verzekeringsmaatschappij. Belanghebbende is contractueel verplicht de schade binnen 20 dagen te herstellen. Controle door de verzekeringsmaatschappijen op de door belanghebbende verrichte schadeherstelactiviteiten vindt achteraf plaats.

2.7.

Per 31 december 2010 bedroegen de aan [K] verstrekte geldleningen (hierna tezamen: de lening) inclusief de bijgeschreven rente € 384.399.

2.8.

Op 23 juni 2011 is [K] failliet verklaard. In haar aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 heeft belanghebbende een buitengewone last opgenomen, bestaande uit onder meer een afwaardering van de lening van € 384.399.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of in de onderhavige zaak sprake is van ‘bijzondere omstandigheden’ als bedoeld in het arrest van 25 november 2011, nr. 08/05323, ECLI:NL:HR:2011:BN3442, BNB 2012/37 (hierna: het arrest BNB 2012/37).

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en tot het opleggen van een aanslag naar een belastbaar bedrag conform de door haar ingediende aangifte. De Inspecteur concludeert tot een uitspraak van het Hof, welke gelijk is aan de vernietigde uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

4 Gronden

5 Beslissing