Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4747, 16-00388 en 16-00389

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4747, 16-00388 en 16-00389

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 november 2017
Datum publicatie
15 november 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:4747
Formele relaties
Zaaknummer
16-00388 en 16-00389

Inhoudsindicatie

Vereiste aangiften niet gedaan. Bewijslast wordt verzwaard. Inkoopkosten ossenhaas zijn terecht gecorrigeerd en de vergrijpboetes zijn terecht opgelegd. Het Hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de hoogte van de boetes zoals die door de Rechtbank zijn vastgesteld.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00388 en 16/00389

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 april 2016, nummers BRE 15/246 en 15/247, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslagen, bestuurlijke boeten en heffingsrentebeschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.77 over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 176.697. Gelijktijdig is bij beschikking een boete van € 33.874 opgelegd en een bedrag van € 14.707 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 110.766, de heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd en de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 16.732.

1.1.2.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.87 over het jaar 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.218. Gelijktijdig is bij beschikking een boete van € 7.434 opgelegd en een bedrag van € 2.458 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.628, de heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd en de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 3.381.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van twee maal € 45, is, in totaal, € 90. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd voor zover die betrekking hebben op de boetebeschikkingen, de boetebeschikking met betrekking tot het jaar 2007 verminderd tot een bedrag van € 13.511, de boetebeschikking met betrekking tot het jaar 2008 verminderd tot een bedrag van € 2.730, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de geleden immateriële schade ten bedrage van € 500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.240 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 juni 2017 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes partner de heer [A] en belanghebbendes gemachtigde de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en mevrouw [D] .

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft in 2007 en 2008 – in de vorm van een eenmanszaak – een groothandel in vers en diepgevroren vlees geëxploiteerd. De handelsnaam van de onderneming is [E] .

2.2.

Belanghebbende heeft volgens haar administratie in 2007 10.748,20 kilo en in 2008 2126,40 kilo ossenhaas ingekocht bij [F] Vleeshandel ( [F] ). Tot de administratie behoren facturen die hierop betrekking hebben (hierna: de [F] -facturen). Volgens de [F] -facturen heeft belanghebbende in 2007 een prijs variërend tussen € 11,25 en € 12,50 per kilo voor de ossenhaas betaald.

2.3.

Belanghebbende heeft bij het doen van de aangiften IB/PVV 2007 en 2008 de op de [F] -facturen vermelde inkoopkosten ossenhaas in aanmerking genomen. Voor het jaar 2007 gaat het om een bedrag van € 124.398 exclusief btw (€ 131.862 inclusief btw) en voor 2008 om een bedrag van € 34.645 exclusief btw (€ 36.724 inclusief btw).

2.4.

De Inspecteur heeft met dagtekening 18 december 2009 (2007) respectievelijk 5 juni 2010 (2008) aanslagen IB/PVV opgelegd conform de aangiften.

2.5.

Bij brief van 31 mei 2012 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd dat op 4 juni 2012 is aangevangen. Het boekenonderzoek richt zich onder andere op de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2007 tot en met 2010.

2.6.

De Inspecteur heeft tijdens het boekenonderzoek de [F] -facturen in de administratie van belanghebbende aangetroffen. De Inspecteur heeft op 20 november 2012 een gesprek gehad met belanghebbende, de partner van belanghebbende en de toenmalig gemachtigde van belanghebbende inzake die [F] -facturen. De ambtsedige verklaring van 21 november 2012 vermeldt het volgende over dat gesprek:

“Men weet slechts de voornaam (“ [voornaam] ”) van de eigenaar is van “ [F] Vleeshandel”. Het betreft een man met hartproblemen van ongeveer 80 á 85 jaar oud. Men weet niet waar deze man woont, men is nooit bij hem langs geweest. De heer [A] komt deze man “onderweg” tegen. Dat kan zijn bij een klant, maar ook zag hij [voornaam] wel eens als een aantal vleeshandelaren samen ergens gingen eten. De laatste maanden is er geen contact meer geweest tussen de heer [A] en [voornaam] .

[voornaam] verkoopt altijd restpartijen vlees. De overdracht gebeurt onderweg, ergens op een parkeerplaats worden de dozen van de ene auto in de andere overgeladen. Ook kwam het wel voor dat [voornaam] de partij vlees thuis bij de heer [A] kwam afleveren. Dat gebeurde in een busje zonder reclame-opschriften. De afspraak voor de aflevering wordt steeds tijdens een ontmoeting gemaakt, de heer [A] heeft geen telefoonnummer van [voornaam] . De heer [A] heeft deze partijen vlees altijd te goeder trouw gekocht. De inkoopprijs is lager dan elders, hierdoor maakt hij meer winst en is hij meer belasting verschuldigd. De Belastingdienst kan hiermee toch alleen maar blij zijn?

De heer [A] en [belanghebbende] hebben zich niet afgevraagd of de gegevens zoals die op de factuur vermeld staan wel juist zijn. Dat hebben ze nog nooit gedaan, ook niet bij andere leveranciers. Men is van mening dat zij die onderzoeksplicht niet hebben. Ze werken beiden 7 dagen per week, hun werk bestaat uit “inkopen leveren, inkopen leveren”, en niet uit het controleren of de gegevens van de leveranciers op diens facturen juist zijn.

De gelijkenis van de lay out van de facturen van “ [F] Vleeshandel” met die van “ [E] ” is opvallend te noemen. Dit hebben de heer [A] en [belanghebbende] echter nooit eerder gezien. Een afbeelding van een stierenkop als achtergrond op de factuur van “ [F] Vleeshandel” toont veel gelijkenis met facturen van weer een andere vleeshandelaar. Hiervan weet de heer [A] desgevraagd niets.

Ondanks de hoge factuurbedragen worden alle facturen van “ [F] Vleeshandel” altijd contant betaald. Dat vindt de heer [A] wel zo prettig, hij heeft altijd veel contant geld op zak. Hij heeft daarom ook nooit aan [voornaam] gevraagd om per bank te mogen betalen.

Na telefonisch overleg met collega [G] hebben we de heer [A] en [belanghebbende] in de gelegenheid gesteld om binnen 2 weken, derhalve uiterlijk 4 december, alsnog de volledige naam-, adres- en woonplaatsgegevens van “ [voornaam] ” te overleggen. Indien men hiervan geen gebruik maakt, zullen alle facturen van “ [F] Vleeshandel” worden geweigerd als inkoop en zal de omzetbelasting die als voorbelasting in mindering werd gebracht, worden nageheven.”.

2.7.

De Inspecteur heeft ter zake van de [F] -facturen bij brief van 27 maart 2013 aan belanghebbende onder andere het volgende opgemerkt:

“- Het op de factuur vermelde KvK nr. (…) komt niet voor in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Ook de naam [F] Vleeshandel komt niet voor in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

- Het op de factuur vermelde bankrekeningnummer RABO: (…) bestaat niet.

- De Rabobank zegt (telefonische informatie: (…)) het bankrekeningnummer niet te kennen en het nummer ook in het verleden niet te hebben gebruikt.

- Het op de factuur vermelde telefoonnummer (…) is niet in gebruik.

- Op de facturen komt geen BTW-nummer van [F] Vleeshandel voor.

- [F] Vleeshandel komt in de gemeentelijke administratie niet voor op het adres [adres] 38 te [postcode 1] [plaats] ; ook niet in het verleden. Bovendien is de postcode van dit adres [postcode 2] i.p.v. [postcode 1] .

- Op het adres [adres] 38 te [postcode 2] [plaats] is een geheel andere onderneming gevestigd die geen levering aan [E] heeft gedaan.

- De op de factuur van [F] voorkomende blauwe/rode rand komt tevens voor op de verkoopfacturen van [E] in de kleur zwart/bruin.

- In het jaar 2011 is de kasboeking op 18 augustus ten bedrage van € 10.646,74 niet in overeenstemming met het factuurbedrag ad € 10.707,59. Het op 14 juli 2011 in het kasboek vermelde factuurbedrag is € 10.107,59.

- De op de factuur van [F] Vleeshandel voorkomende [afbeelding] (rechtsonder) komt voor op inkoopfacturen van [H] bv.; waar [E] ook vlees heeft ingekocht.

(…)”.

2.8.

De Inspecteur heeft bij het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen de inkoopkosten ossenhaas gecorrigeerd met € 131.862 (2007) respectievelijk € 34.645 (2008).

2.9.

In de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur alsnog 50% van de onder 2.8 vermelde inkoopkosten in aftrek toegestaan, omdat tussen partijen niet langer in geschil is dat de op de [F] -facturen vermelde hoeveelheden ossenhaas door belanghebbende zijn gekocht. De heffingsrentebeschikkingen en de boetebeschikkingen zijn dienovereenkomstig verminderd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I: Heeft belanghebbende de vereiste aangiften IB/PVV 2007 en 2008 gedaan en leidt zulks tot omkering en verzwaring van de bewijslast?

II: Tot welk bedrag heeft belanghebbende recht op aftrek ter zake van de door haar bij [F] ingekochte ossenhaas?

III: Zijn de bestuurlijke boeten terecht en – na matiging door de Rechtbank – tot de juiste bedragen opgelegd?

IV: Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?

Ten aanzien van de eerste vraag is belanghebbende de opvatting toegedaan dat hij de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat verzwaring van de bewijslast niet aan de orde is. Ten aanzien van de tweede vraag stelt belanghebbende dat de in de aangiften IB/PVV 2007 en 2008 genoemde bedragen aan inkoopkosten ossenhaas juist zijn. Belanghebbende is van mening dat de derde vraag ontkennend en de vierde vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is ten aanzien van de eerste en vierde vraag de tegenovergestelde opvatting toegedaan. De Inspecteur stelt ten aanzien van de tweede vraag dat voor het bedrag aan inkoopkosten ossenhaas moet worden uitgegaan van 50% van € 131.862 (2007) respectievelijk 50% van € 34.645 (2008). Ten aanzien van de derde vraag stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de boetebeschikkingen terecht zijn afgegeven, maar dat deze door de Rechtbank te veel zijn gematigd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Partijen hebben hier ter zitting het volgende aan toegevoegd:

Belanghebbende

- Ik ben het niet eens met de stelling van de Inspecteur dat een groot deel van de termijnoverschrijding aan belanghebbende valt toe te rekenen.

- Er is meer correspondentie geweest dan door de Inspecteur is overgelegd. Er is in maart 2013 nog overleg geweest met de Inspecteur.

- Er zijn verschillende soorten vlees ingekocht. Het was een hele klus om alles uit te zoeken.

- Indien het Hof van oordeel is dat er sprake is van een niet-reguliere transactie stel ik mij op het standpunt dat voor wat betreft de inkoopkosten moet worden uitgegaan van een bedrag van 75% van de op de facturen vermelde inkoopkosten. Anders zou de handel voor de verkoper niet interessant zijn.

Inspecteur

- Ik kan instemmen met de matiging van de boete van 5% die door de Rechtbank is toegepast, omdat de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan met toepassing van verzwaring van de bewijslast.

- Ik stel mij primair op het standpunt dat de bewijslast moet worden verzwaard, omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Ik stel mij subsidiair op het standpunt dat belanghebbende de door haar in aanmerking genomen inkoopkosten ossenhaas niet aannemelijk heeft gemaakt.

3.3.

Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de heffingsrentebeschikkingen en subsidiair tot matiging van voornoemde aanslagen en beschikkingen. De Inspecteur concludeert tot matiging van de opgelegde boeten met, in totaal, 15% (10% wegens overschrijding van de redelijke termijn en 5% in verband met de verzwaring van de bewijslast) en voor het overige tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de op de [F] -facturen vermelde hoeveelheden ossenhaas heeft gekocht. De door de Rechtbank toegepaste matiging van de boetebeschikkingen met 5%, omdat de belastinggrondslag met toepassing van verzwaring van de bewijslast is berekend, is evenmin in geschil.

4 Gronden

5 Beslissing