Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-03-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1143, 17/00648

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-03-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1143, 17/00648

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 maart 2018
Datum publicatie
24 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:1143
Formele relaties
Zaaknummer
17/00648

Inhoudsindicatie

Belanghebbende verkoopt in 2011 aanmerkelijk belangaandelen. Het Hof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar en oordeelt tevens dat de overdrachtsprijs, de verkrijgingsprijs en het vervreemdingsvoordeel door de Inspecteur juist zijn berekend. In de aangifte IB/PVV over het jaar 2013 kan belanghebbende geen negatief vervreemdingsvoordeel in aanmerking nemen. Tenslotte oordeelt het Hof dat de navorderingsaanslag 2011 niet in stand kan blijven omdat er geen sprake is van kwade trouw of een kenbare fout en omdat een nieuw feit ontbreekt.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00648

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 augustus 2017, nummer BRE 16/4352 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag (hierna: de aanslag) in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een verzamelinkomen van € 390.090, bestaande uit een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 194.406, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 75.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 120.684, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van de uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Dit betreft brieven van 21 en 26 oktober 2017 gericht aan de Rechtbank. De Rechtbank heeft afschriften van deze stukken gezonden aan het Hof. Daarnaast heeft belanghebbende rechtstreeks aan het Hof nadere stukken ingediend. Al deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 29 november 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende de heer [A] van Administratiekantoor [A] te [plaats] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] , [C] en [D] . Ter zitting zijn de zaken met kenmerk 16/03827 tot en met 16/03830 en 17/00648 gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld.

1.6.

Door de Inspecteur is ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan zijn overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende had tot begin jaren negentig een 100% aandelenbelang in [bedrijf 1] B.V. (hierna: B.V.-oud). Ten aanzien van B.V.-oud is begin jaren negentig het faillissement uitgesproken. In verband met de afwikkeling van het faillissement van B.V.-oud heeft belanghebbende in 1994 samen met de heren [E] (hierna: [E] ) en [F] (hierna: [F] ) de aandelen in een B.V. gekocht, waarna de naam van deze B.V. veranderd is in [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). Belanghebbende verkreeg bij aankoop een belang van 40% (16 aandelen) in [bedrijf 1] ; [E] en [F] kochten elk een belang van 30% (elk 12 aandelen).

2.2.

Op 30 juni 1997 heeft belanghebbende van [F] 6 aandelen [bedrijf 1] gekocht waardoor belanghebbendes belang in [bedrijf 1] is vergroot naar 55% (22 aandelen van de in totaal 40 aandelen). In juni 2011 heeft belanghebbende 50/55-deel van de door hem gehouden aandelen [bedrijf 1] verkocht aan [bedrijf 2] N.V. (hierna: [bedrijf 2] ) voor een bedrag van € 4.500.000.

2.3.

Op 1 mei 2013 heeft belanghebbende zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2011 ingediend. In deze aangifte heeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang vermeld van € 4.555.552, waarvan deel uitmaakt een vervreemdingsvoordeel betreffende de aandelen [bedrijf 1] bestaande uit een overdrachtsprijs van € 4.500.000 verminderd met een verkrijgingsprijs van € 219.448. De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV over het jaar 2011 met dagtekening 11 april 2014 opgelegd conform de ingediende aangifte.

2.4.

In de aangifte IB/PVV over het jaar 2013 heeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang geclaimd ten bedrage van negatief € 101.816. Genoemd bedrag bestaat uit een vervreemdingsvoordeel groot negatief € 176.816 (hierna: het vervreemdingsvoordeel) en een regulier voordeel groot € 75.000. Bij het vaststellen van de aanslag is de Inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte en heeft hij genoemd vervreemdingsvoordeel gecorrigeerd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende in de aangifte IB/PVV over het jaar 2013 een negatief vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang in aanmerking kan nemen. Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing