Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1495, 16/03505 en 16/03506

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1495, 16/03505 en 16/03506

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 april 2018
Datum publicatie
25 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:1495
Formele relaties
Zaaknummer
16/03505 en 16/03506
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.111

Inhoudsindicatie

In geschil is of een in Zeeland gelegen woning in de jaren 2009 en 2010 als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 kwalificeerde. Het Hof stelt voorop dat uitsluitend woningen die als centrale levensplaats dienen, als eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001 aangemerkt kunnen worden. Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om aannemelijk te maken dat zijn centrale levensplaats zich in Zeeland bevond. Ook in samenhang bezien leiden deze feiten en omstandigheden, naar het oordeel van het Hof, niet tot de conclusie dat de centrale levensplaats van belanghebbende zich in de jaren 2009 en 2010 in Zeeland bevond. Voorts heeft belanghebbende, naar het oordeel van het Hof, onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat Zeeland in deze jaren voor zijn echtgenote de centrale levensplaats vormde. Ten slotte oordeelt het Hof dat belanghebbendes stelling dat de in Zeeland gelegen woning op grond van artikel 3.111, derde lid, van de Wet IB 2001 als eigen woning aangemerkt dient te worden, faalt. Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03505 en 16/03506

Uitspraak op de hoger beroepen van

de heer [belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 juni 2016, nummers BRE 15/3994 en 15/3995, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen aanslagen en beschikkingen heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 met dagtekening 14 juni 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer] .H.96 (hierna: de aanslag IB/PVV 2009) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 121.704 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 309.880. Voor het jaar 2010 is aan belanghebbende met dagtekening 10 oktober 2013 een aanslag IB/PVV met aanslagnummer [aanslagnummer] .H.06 (hierna: de aanslag IB/PVV 2010) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 124.529 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 320.173. Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV 2009 en de aanslag IB/PVV 2010 zijn aan belanghebbende bij beschikkingen bedragen van € 1.087 respectievelijk € 3.389 aan heffingsrente (hierna samen: de beschikkingen heffingsrente) in rekening gebracht.

1.2.

Na tegen de aanslag IB/PVV 2009, de aanslag IB/PVV 2010 en de beschikkingen heffingsrente gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende in de zaak met nummer BRE 15/3994 een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende in de zaak met in hoger beroep het kenmerk 16/3505 een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 februari 2018 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, ter bijstand vergezeld door zijn echtgenote mevrouw [A] (hierna: zijn echtgenote) en zijn gemachtigden, de heren [B] en [C] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] , mevrouw [E] en de heer [F] .

1.7.

De Inspecteur heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.8.

De gemachtigde van belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende en zijn echtgenote zijn onder huwelijkse voorwaarden gehuwd en hebben drie zoons, [zoon 1] , [zoon 2] en [zoon 3] (hierna samen: zijn zoons).

Onroerende zaken van belanghebbende en zijn echtgenote

2.2.

Tot de beperkte huwelijksgemeenschap van belanghebbende en zijn echtgenote behoorde een woning gelegen aan de [adres 1] 12 te [G] (hierna: [adres 1] 12). Belanghebbende heeft van [datum 1] 1993 tot [datum 2] 2009 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) op dit adres ingeschreven gestaan en zijn echtgenote van [datum 3] 1950 tot [datum 2] 2009. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben [adres 1] 12 tot juni 2009 bewoond.

2.3.

Met ingang van [datum 2] 2009 hebben belanghebbende en zijn echtgenote enige tijd een woning gelegen aan de [adres 2] 254b bewoond. Deze woning is in eigendom bij één van hun zoons, [zoon 2] . Belanghebbende noch zijn echtgenote hebben zich in de GBA ingeschreven op dit adres.

2.4.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben [adres 1] 12 verkocht aan één van hun zoons, [zoon 3] . Deze woning is op 22 juni 2010 geleverd aan deze zoon, met dien verstande dat hij reeds vanaf 22 juni 2009 ingeschreven stond op dit adres.

2.5.

Vanaf 31 maart 2006 zijn belanghebbende en zijn echtgenote eigenaar van een appartement met een woonoppervlak van circa 150 m² gelegen aan de [adres 1] 121 te [G] (hierna: [adres 1] 121). De koopprijs van dit appartement bedroeg € 750.000. Na aankoop heeft [adres 1] 121 geruime tijd leeggestaan. Vervolgens is [adres 1] 121 intensief verbouwd voor een bedrag van € 275.000. De verbouwing is afgerond in december 2009. Gedurende de verbouwing hebben belanghebbende en zijn echtgenote niet in dit appartement overnacht.

2.6.

Belanghebbende stond vanaf [datum 2] 2009 tot [datum 4] 2009 in de GBA ingeschreven op het adres [adres 1] 121. Zijn echtgenote staat vanaf [datum 2] 2009 ingeschreven op dit adres en heeft hier gedurende de rest van het jaar 2009 en het volledige jaar 2010 ingeschreven gestaan.

2.7.

Op [datum 5] 2009 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een luxe, vrijstaande woning met een woonoppervlak van circa 400 m² gelegen aan het [adres 3] 6 te [woonplaats] (hierna: [adres 3] 6 of de woning) gekocht voor een bedrag van € 2.425.000. De woning is op [datum 6] 2009 geleverd aan belanghebbende en zijn echtgenote. Belanghebbende is met ingang van [datum 4] 2009 in de GBA ingeschreven op dit adres.

2.8.

De aankoop van de woning is deels gefinancierd met een hypothecaire lening bij [bank] N.V. (hierna: [bank] ) van € 2.000.000 en deels met eigen middelen voor een bedrag van € 425.000.

2.9.

Op 25 juni 2009 hebben belanghebbende en zijn echtgenote de Stichting [H] (hierna: de stichting) opgericht. In de oprichtingsakte van de stichting (hierna: de oprichtingsakte) is opgenomen dat de stichting haar zetel heeft in de gemeente [woonplaats] . Als postadres is in de oprichtingsakte [adres 1] 121 vermeld.

2.10.

De stichting heeft op het moment van oprichting 900 certificaten A uitgegeven, genummerd A1 tot en met A900 (hierna samen: de certificaten). De certificaten hebben per certificaat een nominale waarde van € 1. Belanghebbende heeft de certificaten op 25 juni 2009 gekocht en op dezelfde dag geschonken aan zijn zoons. [zoon 1] bezit vanaf 25 juni 2009 de certificaten genummerd A1 tot en met A300, [zoon 2] de certificaten genummerd A301 tot en met A600 en [zoon 3] de certificaten genummerd A601 tot en met A900.

2.11.

Met betrekking tot het door de stichting na te streven doel is in de oprichtingsakte het volgende opgenomen:

Artikel 2

1. De stichting heeft ten doel:

a. Het ten titel van beheer verkrijgen en administreren van goederen, daaronder mede begrepen geld, effecten en registergoederen, tegen toekenning van (letter)certificaatrechten (hierna te noemen: “certificaten”) op de wijze als is voorzien in en ter uitvoering van de voorwaarden van administratie op een dusdanige wijze dat sprake is van fiscale transparantie (dat wil zegge dat voor de verschuldigdheid van belastingen het vermogen dat is ingebracht in de stichting ten titel van beheer en de daarmee verkregen vruchten alsmede de voor het vermogen en de vruchten in de plaats gekomen vermogensbestanddelen geheel worden toegerekend aan de certificaathouders van de stichting). De rechtsgrond der verkrijging is uitsluitend beheer. Het betreft beheer van familievermogen. (…)”.

2.12.

Voorts is in de oprichtingsakte opgenomen dat belanghebbende, zijn echtgenote en hun zoons het bestuur vormen van de stichting, met dien verstande dat belanghebbende voorzitter van het bestuur is en zijn echtgenote vice-voorzitter.

2.13.

Met betrekking tot de mogelijkheid tot het nemen van bestuursbesluiten is in de oprichtingsakte het volgende vermeld:

Artikel 5

(…)

7. Van hetgeen besproken en besloten is in de vergaderingen worden notulen opgemaakt door de secretaris of door een der andere aanwezigen, door de voorzitter der vergadering daartoe aangezocht. De notulen worden in de volgende vergadering door het bestuur vastgesteld en ten bewijze daarvan door de voorzitter en secretaris ondertekend.

8. a. Het bestuur kan ter vergadering slechts besluiten nemen indien alle bestuurders ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd zijn.

b. Indien in een vergadering als sub a bedoeld het vereiste aantal bestuursleden niet aanwezig of vertegenwoordigd is, zal, niet eerder dan twee weken maar niet later dan vier weken na de eerste vergadering, een tweede vergadering worden gehouden waarin over de voor de eerste vergadering geagendeerde onderwerpen kan worden besloten ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuursleden.

c . Een bestuurslid kan zich ter vergadering door één schriftelijk daartoe gevolmachtigd medebestuurslid laten vertegenwoordigen. (…)

9. Het bestuur kan ook buiten vergadering besluiten nemen, mits alle bestuursleden hun stem schriftelijk voor het voorstel hebben uitgebracht. Een dergelijk voorstel dient schriftelijk te worden gedaan. Van een aldus genomen besluit wordt, onder bijvoeging van de ingekomen antwoorden, door de secretaris een relaas opgemaakt, dat na medeondertekening door de voorzitter bij de notulen wordt gevoegd.

10. De leden van het bestuur hebben ieder het recht tot het uitbrengen van één stem.

Voor zover deze statuten geen grotere meerderheid voorschrijven worden alle

bestuursbesluiten genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

Bestuursbesluiten tot aan- en verkoop van registergoederen geschieden met een

meerderheid van drie/vierde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin alle

bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn.”.

2.14.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op [datum 7] 2009 [adres 3] 6 en een perceel duingrond kadastraal bekend als Westerschouwen, sectie [--] , nummer [nummer] (hierna: de duingrond) verkocht aan de stichting voor een bedrag van € 2.425.000.

2.15.

De stichting heeft de aankoop van [adres 3] 6 volledig gefinancierd met vreemd vermogen. Bij brief met dagtekening 9 juli 2009 heeft [bank] aan de stichting medegedeeld, dat zij kan beschikken over een kredietfaciliteit ten bedrage van € 2.100.000, met dien verstande dat deze kredietfaciliteit uitsluitend aangewend mag worden voor aflossing van de ter zake van de aankoop van [adres 3] 6 aan belanghebbende en zijn echtgenote verstrekte hypothecaire lening (zie onderdeel 2.8). Belanghebbende en zijn echtgenote hebben zich met betrekking tot deze aan de stichting verleende kredietfaciliteit hoofdelijk als borg verbonden jegens [bank] tot een bedrag van € 2.000.000. Ter zake van deze borgstelling ontvangen belanghebbende en zijn echtgenote een jaarlijkse borgstellingsvergoeding van 1% van de schuld, die de stichting nog heeft openstaan bij [bank] . Voorts heeft belanghebbende op [datum 7] 2009 tegen een rentepercentage van 4,5% een lening van € 570.500 aan de stichting verstrekt.

2.16.

Op [datum 7] 2009 is ten behoeve van belanghebbende en zijn echtgenote een erfpachtrecht (hierna: het erfpachtrecht) gevestigd op [adres 3] 6 en de duingrond. Het erfpachtrecht omvat het gebruik van de grond en de eigendom van de opstallen (hierna: het opstalrecht). Het erfpachtrecht is aangegaan voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat dit recht eindigt bij overlijden van de langstlevende. Het opstalrecht is qua duur afhankelijk van het erfpachtrecht.

2.17.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben ter zake van het jaar 2009 (maanden augustus tot en met december) een erfpachtcanon van € 49.988 voldaan en ter zake van het jaar 2010 een erfpachtcanon van € 178.512 (hierna: de canonbetalingen).

2.18.

[adres 3] 6 is ingrijpend verbouwd. De verbouwing heeft plaatsgevonden in drie fasen. Bij deze verbouwing is, onder andere, een zwembad aangelegd. De eerste fase waarin de woning verbouwd is, heeft plaatsgevonden in de periode september tot december 2009, de tweede respectievelijk derde fase in de periode januari tot april 2010 respectievelijk april tot juni 2010. Gedurende de gehele verbouwing was de woning bewoonbaar.

Centrale levensplaats van belanghebbende en zijn echtgenote

2.19.

Belanghebbende heeft, voorafgaande aan de aankoop van [adres 3] 6, blijkens de GBA, vanaf het jaar 1993 in [G] gewoond en zijn echtgenote vanaf het jaar 1950.

2.20.

In de jaren 2009 en 2010 woonden alle (klein)kinderen en de moeder van belanghebbende, mevrouw [J] (hierna: de moeder van belanghebbende), in [G] . De moeder van zijn echtgenote, mevrouw [K] (hierna: de moeder van zijn echtgenote), woonde in [L] .

2.21.

[adres 1] 121 te [G] is vanaf 4 februari 2010 het verplicht toezendadres geweest voor correspondentie gericht aan de moeder van belanghebbende en vanaf 23 februari 2010 het verplicht toezendadres voor correspondentie gericht aan de moeder van zijn echtgenote. Voorts is [adres 1] 121, blijkens de oprichtingsakte, het postadres van de stichting.

2.22.

Belanghebbende en zijn echtgenote hadden in de jaren 2009 en 2010 regelmatig sociale activiteiten in [G] . Belanghebbende bezit een zeilboot met ligplaats Watersportvereniging [Q] nabij [G] .

2.23.

Belanghebbende heeft in de periode 1 januari 2009 tot 1 maart 2010 vier dagen per week gewerkt voor vennootschappen, die tot zijn familiebedrijf behoren; doorgaans op maandagmiddag, woensdagochtend en donderdagochtend in [G] en op dinsdag in [R] .

2.24.

Met ingang van 1 maart 2010 heeft belanghebbende drie dagen per week voor het familiebedrijf gewerkt, met dien verstande dat belanghebbende doorgaans twee dagen per week aanwezig was bij een tot het familiebedrijf behorende vennootschap, die in [G] is gevestigd en één dag per week bij een vennootschap die in [R] is gevestigd.

2.25.

Zijn echtgenote heeft in de jaren 2009 en 2010 geen betaalde werkzaamheden verricht.

2.26.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in de onderhavige jaren de volgende pinbetalingen respectievelijk geldopnames gedaan:

Belanghebbende

Echtgenote

2009

2010

2009

2010

Totaal aantal pinbetalingen

102

127

133

142

Pinbetalingen in [G] en omgeving

78

78

121

123

Pinbetalingen in [woonplaats] en omgeving

14

20

7

14

Pinbetalingen elders

10

29

5

5

Totaal aantal geldopnames

29

33

16

30

Geldopnames in [G] en omgeving

19

16

14

28

Geldopnames in [woonplaats] en omgeving

5

5

2

1

Geldopnames elders

5

12

0

1

2.27.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben tot [datum 4] 2009 niet in [woonplaats] overnacht.

2.28.

Belanghebbende heeft in de periode [datum 4] 2009 tot en met 31 december 2009 88 keer overnacht in [G] en 55 keer in [woonplaats] . In deze periode heeft belanghebbende 27 keer elders – dat wil zeggen buiten [G] en [woonplaats] – overnacht in verband met (zakelijke en privé) reizen. In het jaar 2010 heeft belanghebbende 178 keer overnacht in [G] en 86 keer in [woonplaats] . Gedurende het jaar 2010 heeft belanghebbende 100 keer elders overnacht in verband met (zakelijke en privé) reizen.

Aangiften IB/PVV 2009 en aanslag IB/PVV 2009

2.29.

Belanghebbende heeft op 8 februari 2011 aangifte IB/PVV 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.510 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 339.298. Belanghebbende is er bij het indienen van deze aangifte vanuit gegaan dat [adres 1] 12 in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 maart 2009 als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 kwalificeerde en [adres 3] 6 in de periode [datum 6] 2009 tot en met 31 december 2009. Voorts heeft belanghebbende krachtens artikel 3.120, eerste lid, van de Wet IB 2001 aftrek geclaimd van een bedrag van € 52.439 met betrekking tot de ter zake van [adres 3] 6 verschuldigde erfpachtcanon (hierna: de erfpachtcanon) en rente. Belanghebbende heeft voorts [adres 1] 121 aan het begin van het jaar 2009 niet in de rendementsgrondslag opgenomen, doch wel aan het einde van dat jaar, met dien verstande dat de aangegeven waarde per 31 december 2009 € 480.000 bedraagt. Hetzelfde heeft te gelden met betrekking tot [adres 1] 12, met dien verstande dat de aangegeven waarde per 31 december 2009 € 545.000 bedraagt. Belanghebbende heeft [adres 3] 6 niet in de rendementsgrondslag opgenomen.

2.30.

Met dagtekening 14 juni 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2009 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 121.704 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 309.880. De Inspecteur heeft de aftrek van de erfpachtcanon van € 52.439 geweigerd. De Inspecteur heeft daarentegen bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2009 rekening gehouden met de door de stichting betaalde rente over de door [bank] verstrekte kredietfaciliteit (zie onderdeel 2.15). In het jaar 2009 gaat het hierbij om een bedrag van € 15.245.

Aangifte IB/PVV 2010 en aanslag IB/PVV 2010

2.31.

Belanghebbende heeft op 22 november 2011 aangifte IB/PVV 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.839 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 356.553. Belanghebbende is er bij het indienen van deze aangifte vanuit gegaan dat [adres 3] 6 gedurende het hele jaar 2010 als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 aangemerkt dient te worden. Voorts heeft belanghebbende krachtens artikel 3.120, eerste lid, van de Wet IB 2001 aftrek geclaimd van een bedrag van € 178.512 met betrekking tot de ter zake van [adres 3] 6 verschuldigde erfpachtcanon. Belanghebbende heeft [adres 1] 121 zowel aan het begin van het jaar 2010 als aan het einde van dat jaar in de rendementsgrondslag opgenomen naar een waarde van € 480.000. Belanghebbende heeft [adres 1] 12 in het begin van het jaar 2010 in de rendementsgrondslag opgenomen naar een waarde van € 545.000, doch niet in de rendementsgrondslag aan het einde van dat jaar. Belanghebbende heeft [adres 3] 6 niet in de rendementsgrondslag opgenomen.

2.32.

Met dagtekening 10 oktober 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 124.529 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 320.173. De Inspecteur heeft de aftrek van de erfpachtcanon van € 178.512 geweigerd. De Inspecteur heeft daarentegen bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2010 rekening gehouden met de door de stichting betaalde rente over de door [bank] verstrekte kredietfaciliteit (zie onderdeel 2.15). In het jaar 2010 gaat het hierbij om een bedrag van € 58.822.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Kwalificeerde de woning [adres 3] 6 in de jaren 2009 en 2010 als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001?

2. Bij bevestigende beantwoording van vraag 1: Kwalificeren de canonbetalingen als aftrekbare kosten in de zin van artikel 3.120, eerste lid, van de Wet IB 2001?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is primair van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.510 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 309.880; vermindering van de aanslag IB/PVV 2010 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 161.661 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 320.173 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen heffingsrente. De Inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank; subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 108.359 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 309.880, vermindering van de aanslag IB/PVV 2010 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.109 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 320.173 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen heffingsrente.

4 Gronden

5 Beslissing