Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2877, 20-003368-16

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2877, 20-003368-16

Inhoudsindicatie

Fiscale fraudezaak. De verdachte is wegens het niet voldoen aan de fiscale administratieplicht veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 216 uren subsidiair 108 dagen hechtenis.

Overwegingen over het strekkingsvereiste. Niet van belang is of de schending van de administratieplicht daadwerkelijk heeft geleid tot het betalen van te weinig (omzet)belasting. Voldoende is dat de verboden gedraging – het niet overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen voeren van een administratie – naar objectieve maatstaven geëigend is om het heffen van onvoldoende belasting teweeg te brengen. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte zijn bedrijfsadministratie niet zodanig ingericht en voor controle door de fiscus toegankelijk gemaakt dat binnen redelijke termijn conclusies konden worden getrokken omtrent de aard en omvang van zijn fiscale verplichtingen. De controlemogelijkheid van de fiscus is daarmee ernstig bemoeilijkt. Het is op grond van algemene ervaringsregels waarschijnlijk dat een dergelijke handelwijze in zijn algemeenheid ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.

Anders dan de verdediging kennelijk heeft willen betogen hoeft derhalve niet komen vast te staan dat de drie bewezenverklaarde onderscheidenlijke verfeitelijkingen in de tenlastelegging er telkens toe hebben moeten strekken dat te weinig belasting zou worden geheven. Ook overigens kan dat verweer niet slagen, nu het bewezenverklaarde handelen van de verdachte er wel degelijk toe strekte dat te weinig inkomstenbelasting werd geheven en loonheffingen werden afgedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-003368-16

Uitspraak : 10 juli 2018

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 28 oktober 2016 in de strafzaak met parketnummer 03-995004-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1960,

wonende te [woonadres] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘ingevolge de belastingwet verplicht zijnde een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen te voeren, een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De raadsman van de verdachte heeft partiële vrijspraak bepleit. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 in de gemeente Landgraaf en/of te Hoensbroek in de gemeente Heerlen en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, (telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n), handelende onder de naam eenmanszaak [onderneming verdachte] (verder te noemen: [onderneming verdachte] ), toen aldaar (telkens) opzettelijk – zakelijk weergegeven – in de administratie van [onderneming verdachte] opgenomen en/of verwerkt en/of voorhanden gehad en/of doen of laten opnemen en/of verwerken - vier keer, althans een of meermalen (telkens) twee verschillende uitgaande factu(u)r(en) van [onderneming verdachte] met (telkens) hetzelfde factuurnummer, te weten het factuurnummer 2011-0179 (D-229 en D-230) en/of het factuurnummer 2011-0187 (D-231 en D-232) en/of het factuurnummer 2011-0203 (D-187 en D-188) en/of het factuurnummer 2011-(0)200 (D-222 en D-223) en/of

- een boeking met boekingsnummer 21 en gedateerd 17 november 2011 ter zake van een uitgaande factuur met factuurnummer G2011-0252 aan de debiteur [debiteur 1] in een boekingsverslag verkoopboek, terwijl in de administratie geen factuur met dat factuurnummer aan de debiteur [debiteur 1] is aangetroffen (D-226) en/of

- twee, althans een boeking(en), (telkens) gedateerd 9 mei 2011, ter zake van twee, althans één uitgaande factu(u)r(en) met (respectievelijk) factuurnummer 2011-0149 (boekingsnummer 23) en/of factuurnummer 2011-0151 (boekingsnummer 25), (telkens) aan de debiteur [debiteur 2] , (telkens) in een boekingsverslag verkoopboek, terwijl in de administratie (telkens) geen factu(u)r(en) met die/dat factuurnummer(s) aan de debiteur [debiteur 2] zijn/is aangetroffen (D-225) en/of

- een uitgaande factuur waarop (in strijd met artikel 35a Wet op de omzetbelasting 1968) de vermelding van BTW ontbreekt (D-234).

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Partiële vrijspraak

Aan de verdachte is onder meer ten laste gelegd dat in zijn administratie een uitgaande factuur is opgenomen, waarop in strijd met artikel 35a Wet op de omzetbelasting 1968 de vermelding van BTW ontbreekt (4e gedachtestreepje). De steller van de tenlastelegging heeft, mede bezien tegen de achtergrond van het procesdossier, met de vermelding ‘in strijd met artikel 35a Wet op de omzetbelasting 1968’ tot uitdrukking willen brengen dat ten onrechte het tarief en te betalen bedrag van de omzetbelasting niet op die factuur is opgenomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar voren gekomen dat op de werkzaamheden waarop de factuur (D-0234) betrekking heeft, de BTW-verleggingsregeling van toepassing is. Gelet hierop mocht op de factuur dus geen BTW worden vermeld en is het achterwege laten van de vermelding van (een bedrag aan) BTW juist. De onjuistheid van het handelen is derhalve gelegen in het ten onrechte niet vermelden van ‘BTW verlegd’ op de factuur (art. 24b, zesde lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (tekst 2012). Dat is echter niet aan de verdachte ten laste gelegd.

Nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een uitgaande factuur in zijn administratie heeft opgenomen waarop in strijd met de wet de vermelding van BTW ontbreekt, zal hij in zoverre van het hem ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 in de gemeente Landgraaf en/of te Hoensbroek in de gemeente Heerlen en/of elders in Nederland, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft hij, verdachte, handelende onder de naam [onderneming verdachte] (verder te noemen: [onderneming verdachte] ), toen aldaar telkens opzettelijk – zakelijk weergegeven – in de administratie van [onderneming verdachte] laten opnemen en/of verwerken - vier keer twee verschillende uitgaande facturen van [onderneming verdachte] met hetzelfde factuurnummer, te weten het factuurnummer 2011-0179 (D-229 en D-230) en het factuurnummer 2011-0187 (D-231 en D-232) en het factuurnummer 2011-0203 (D-187 en D-188) en het factuurnummer 2011-(0)200 (D-222 en D-223) en

- een boeking met boekingsnummer 21 en gedateerd 17 november 2011 ter zake van een uitgaande factuur met factuurnummer G2011-0252 aan de debiteur [debiteur 1] in een boekingsverslag verkoopboek, terwijl in de administratie geen factuur met dat factuurnummer aan de debiteur [debiteur 1] is aangetroffen (D-226) en

- twee boekingen, gedateerd 9 mei 2011, ter zake van twee uitgaande facturen met respectievelijk factuurnummer 2011-0149 (boekingsnummer 23) en factuurnummer 2011-0151 (boekingsnummer 25), aan de debiteur [debiteur 2] , in een boekingsverslag verkoopboek, terwijl in de administratie geen facturen met die factuurnummers aan de debiteur [debiteur 2] zijn aangetroffen (D-225).

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.

Bewijsoverwegingen

A.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep partiële vrijspraak bepleit, namelijk van de tenlastegelegde misdrijfvariant. Daartoe is aangevoerd dat niet aan het strekkingsvereiste is voldaan, omdat op alle werkzaamheden waarop de in de tenlastelegging vermelde facturen betrekking hebben de BTW-verleggingsregeling van toepassing is. Aangezien die regeling ertoe leidt dat per saldo geen omzetbelasting door de verdachte hoefde te worden afgedragen, kan in de visie van de verdediging niet worden bewezen dat het door de verdachte (laten) opnemen van die facturen in de administratie heeft geleid tot het betalen van te weinig belasting.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

B.

C.

D.

E.

BESLISSING