Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-11-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4539, 17/00393

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-11-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4539, 17/00393

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 november 2018
Datum publicatie
22 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:4539
Formele relaties
Zaaknummer
17/00393

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Vaststellingsovereenkomst (ter zitting) tot stand gekomen? Vertrouwen gewekt? Belastingverdrag Nederland – Portugal. Komt het heffingsrecht over de door belanghebbende ontvangen uitkeringen aan Nederland toe? Bewijslastverdeling. Verzuimboete passend en geboden? Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00393

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] , domicilie gekozen hebbend te [domicilie plaats]

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 april 2017, nummers BRE 14/6230 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden aanslag en verzuimboete.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.530, alsmede een verzuimboete van € 226. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.654. De opgelegde verzuimboete is, hangende het beroep, ambtshalve verminderd tot € 49. Het tegen de aanslag en verzuimboete gemaakte bezwaar is wegens termijnoverschrijding niet‑ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft het bezwaar tevens opgevat als een verzoek om ambtshalve vermindering. Dat verzoek heeft hij afgewezen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak en afwijzing in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de, hangende beroep, verminderde verzuimboete en voor het overige ongegrond (nr. 14/6230).

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Inspecteur heeft met dagtekening 25 april 2018 een brief aan het Hof gezonden. Belanghebbende heeft datzelfde gedaan met dagtekening respectievelijk 15 mei 2018, 4 oktober 2018 en 15 oktober 2018. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 oktober 2018 te ’s‑Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde [A] , alsmede, namens de Inspecteur, [B] en [C] , ter bijstand vergezeld van [D] .

1.6.

Partijen hebben ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Voorts hebben partijen, met instemming van de wederpartij, ter zitting nadere stukken overgelegd.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende woont in het onderhavige jaar in Portugal en heeft de Nederlandse nationaliteit. Belanghebbende was in het onderhavige jaar vanaf [datum] gedetineerd in Portugal.

2.2.

Belanghebbende heeft in 2011 een uitkering van [X] van € 53.654 en een AOW‑uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van € 5.876 ontvangen.

2.3.

Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2011. Bij brief van 14 september 2012 is belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte. Volgens de aanmaningbrief moest de aangifte uiterlijk op 5 oktober 2012 door de Belastingdienst zijn ontvangen. De aanmaning is verstuurd naar het adres van belanghebbende, [adres] , [postcode] , [woonplaats] in Portugal.

2.4.

Namens belanghebbende is op 12 oktober 2012 de aangifte ingediend. Volgens de ingediende aangifte bedroeg het belastbare inkomen uit werk en woning € 53.654.

2.5.

De Inspecteur heeft bij brief van 21 november 2013 aan belanghebbende medegedeeld het belastbare inkomen uit werk en woning met de uitkering van de SVB van € 5.876 te zullen verhogen tot € 59.530.

2.6.

De Inspecteur heeft met dagtekening 31 januari 2014 de aanslag vastgesteld berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.530. Tegelijkertijd is aan belanghebbende bij beschikkingen een verzuimboete van € 226 opgelegd wegens het niet doen van aangifte en is heffingsrente in rekening gebracht van € 274. Belanghebbende heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt bij brief van 18 februari 2014, die bij de Inspecteur is ingekomen op 24 februari 2014.

2.7.

De Inspecteur heeft bij brief van 23 september 2014 kenbaar gemaakt dat hij het belastbare inkomen uit werk en woning zal handhaven en voor een bedrag van € 5.876 voorkoming van dubbele belasting zal verlenen.

2.8.

Bij uitspraak op bezwaar van 9 oktober 2014 heeft de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 53.654 en de verzuimboete gehandhaafd. Daartegen heeft belanghebbende bij brief van 10 oktober 2014 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de Rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 14/6230.

2.9.

De Inspecteur heeft bij ambtshalve verleende vermindering met dagtekening 5 december 2014 de verzuimboete verminderd tot € 49.

2.10.

Bij brief van 13 januari 2015, door de Inspecteur ontvangen op 21 januari 2015, verzoekt belanghebbende de Inspecteur de verzuimboete te verminderen tot nihil omdat tijdig aangifte is gedaan.

2.11.

Bij brief van 9 februari 2015 heeft de Inspecteur meegedeeld dat de brief ontvangen op 21 januari 2015 een te laat ingediend bezwaarschrift is tegen de onderhavige aanslag. Tevens heeft hij meegedeeld dat hij de brief in behandeling zal nemen als verzoek om ambtshalve vermindering. Hij heeft op dat verzoek beslist en de verzuimboete gehandhaafd op € 49.

2.12.

Bij brief van 27 februari 2015, door de Inspecteur ontvangen op 5 maart 2015, schrijft belanghebbende dat hij het niet eens is met de beslissing van 9 februari 2015.

2.13.

Bij brief van 23 maart 2015, bij de Rechtbank ontvangen op 24 maart 2015, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de beslissing van de Inspecteur van 9 februari 2015. Dit beroep is bij de Rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 15/1619. Tegen de door de Rechtbank in deze zaak gedane uitspraak heeft belanghebbende geen hoger beroep ingesteld.

2.14.

Belanghebbende heeft in het verleden geprocedeerd over onder meer de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. Het Hof heeft bij uitspraak van 17 september 2015 uitspraak gedaan op het hoger beroep van belanghebbende (ECLI:NL:GHSHE:2015:3620). Het proces‑verbaal van de zitting van 13 februari 2013 behoort tot de gedingstukken. Het door belanghebbende tegen die uitspraak ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad gegrond verklaard omdat het Hof had verzuimd te beslissen op het door belanghebbende gedane verzoek om vergoeding van immateriële schade (ECLI:NL:HR:2016:2499). Ter zake van het eerste middel van belanghebbende dat zich richtte tegen het niet responderen van het Hof op het door belanghebbende ingenomen standpunt dat (tijdens de zitting op 13 februari 2013) met de Inspecteur een vaststellingsovereenkomst is bereikt, heeft de Hoge Raad met verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie overwogen dat dat middel niet tot cassatie kan leiden.

2.15.

In het proces‑verbaal van de zitting van 13 februari 2013 is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Gemachtigde

De Ontvanger heeft met mij beproefd of we eruit kunnen komen. Ik heb dit nog niet kunnen bespreken met [belanghebbende] . Dat wil ik nu wel doen.

(…)

[belanghebbende]

(…) [I]k wil de mogelijkheid behouden om de Belastingdienst aansprakelijk te stellen en om claims in te dienen.

De voorzitter

Is een overall oplossing mogelijk?

(…)

Gemachtigde

De volgende hoofdlijnen van het voorstel van de Belastingdienst zijn met [belanghebbende] besproken:

- de beschikking aansprakelijkstelling van [E] BV wordt ingetrokken c.q. vernietigd. Hierop is al circa € 50.000 betaald; dat bedrag komt dan vrij. Daaruit kan mijn honorarium van € 10.000 worden betaald;

- alle lopende zaken tot 1 januari 2013 met betrekking tot de belasting- en premieheffingsaanslagen ten name van [belanghebbende] worden vernietigd althans verminderd tot nihil, ook andere aanslagen van [belanghebbende] die vandaag niet op de zitting staan;

- de aanslagen vennootschapsbelasting en dividendbelasting, welke aan de vennootschappen [F] BV en [G] BV zijn opgelegd, komen te vervallen c.q. worden vernietigd;

- [belanghebbende] zal geen schadevergoeding vragen of klachten indienen.

Ik heb [belanghebbende] geadviseerd dit aanbod te accepteren. Voor wat betreft de heffing gaat [belanghebbende] akkoord, maar voor wat betreft de door hem gememoreerde claims, weet hij het op dit moment nog niet.

(…)

De Ontvanger

Ik kan er niet mee akkoord gaan dat [belanghebbende] niet afziet van schadeclaims.

(…)

De voorzitter

Het Hof heeft geen vragen meer en er zal géén zitting meer worden gehouden. (…) Indien partijen er niet uitkomen, zal het Hof (…) schriftelijk uitspraak doen. De termijn voor reactie voor belanghebbende is twee weken.

De voorzitter geeft partijen nog de gelegenheid tot het laatste woord.

(…)

De ontvanger

Het moet duidelijk zijn voor [belanghebbende] dat indien de aansprakelijkstelling van [E] BV wordt ingetrokken het reeds betaalde bedrag van € 50.000 dan met gesloten beurzen wordt aangewend ter betaling van de aan [belanghebbende] opgelegde aanslagen inkomstenbelasting.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is ter zitting van het Hof van 13 februari 2013 tussen belanghebbende en de Inspecteur een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen?

II. Indien vraag I ontkennend moet worden beantwoord: Is bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat de door de Inspecteur op de zitting van 13 februari 2013 toezeggingen zouden zijn gedaan, waarop belanghebbende zich kan beroepen?

III. Indien vragen I en II ontkennend moeten worden beantwoord: Mag Nederland heffen over de aan belanghebbende uitgekeerde bedragen?

IV. Is de verzuimboete terecht opgelegd en is deze boete, na de ambtshalve vermindering tot € 49, passend en geboden?

Belanghebbende is van mening dat vragen I en II bevestigend moeten worden beantwoord en vragen III en IV ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar, van de aanslag en van de verzuimboete. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing