Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-11-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4632, 17/00187

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-11-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4632, 17/00187

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 november 2018
Datum publicatie
22 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:4632
Zaaknummer
17/00187
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:113

Inhoudsindicatie

Schending hoorplicht. Het Hof wijst de zaak terug naar de Inspecteur met de opdracht belanghebbende alsnog volgens de regels te horen en opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Toepassing judiciële lus (tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar kan alleen beroep worden ingesteld bij het Hof) .

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00187

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 3 februari 2017, nummer BRE 15/6879, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.582 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.051 (hierna: de aanslag). De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: AWB) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 maart 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [B] en [C] . Het hoger beroep in de onderhavige zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met het hoger beroep in de zaak 17/00217.

1.6.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft geen bezwaar gemaakt tegen de overlegging van de twee bijlagen bij de pleitnota van belanghebbende. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de overlegging van de bijlage bij de pleitnota van de Inspecteur. Het Hof heeft die bijlage buiten beschouwing gelaten.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1928, heeft op 4 maart 2015 aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 (hierna: de aangifte) gedaan. In de aangifte is de rendementsgrondslag, rekening houdend met een heffingvrij vermogen van € 21.139 en een ouderentoeslag van € 27.984, vastgesteld op € 151.293. De aangifte is gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.582 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.

2.2.

Met dagtekening 19 juni 2015 is aan belanghebbende de aanslag opgelegd. Bij de aanslagregeling is, net als in de aangifte, uitgegaan van een rendementsgrondslag van € 151.293 na vermindering met het heffingvrije vermogen en de ouderentoeslag. Anders dan in de aangifte is het belastbare inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 6.051.

2.3.

Bij bezwaarschrift van 24 juli 2015 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Op 16 september 2015 heeft de Inspecteur een schriftelijke ingebrekestelling met dagtekening 15 september 2015 ontvangen met het verzoek om binnen twee weken alsnog een beslissing op het bezwaar te nemen. De Inspecteur heeft op 17 en 18 september 2015 diverse malen geprobeerd om de gemachtigde van belanghebbende telefonisch te bereiken. Dat is echter niet gelukt. De Inspecteur heeft op 18 september 2015 gebeld met belanghebbende. Belanghebbende heeft toen aan de Inspecteur medegedeeld dat haar gemachtigde op vakantie was.

2.4.

De brief van de Inspecteur met dagtekening 23 september 2015 heeft als onderwerp “Betreft: Uitspraak op het bezwaarschrift” en bevat onder andere een samenvatting van het bezwaar, een beoordeling van het bezwaar, een beslissing op het bezwaar en een rechtsmiddelenverwijzing. In zijn brief van 24 september 2015 heeft de Inspecteur het verzoek om een dwangsom afgewezen. De Inspecteur schrijft dat geen recht op een dwangsom bestaat, omdat binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling is beslist op het bezwaar. Belanghebbende heeft niet verzocht om gehoord te worden voordat de Inspecteur heeft beslist op het bezwaar. Belanghebbende is niet gehoord voordat de Inspecteur heeft beslist op het bezwaar.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I: Heeft belanghebbende recht op een dwangsom wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaar?

II: Heeft de Inspecteur belanghebbende ten onrechte niet gehoord en welk gevolg moet, bij bevestigende beantwoording van deze vraag, aan die schending worden verbonden?

III: Is de vermogensrendementsheffing in strijd met het legaliteitsbeginsel, omdat daarbij wordt uitgegaan van een forfaitair rendement van 4% en niet van het daadwerkelijke genoten rendement?

IV: Is de vermogensrendementsheffing in strijd met de artikelen 3:2, 3:3 en 3:4 van de Awb?

V: Is de vermogensrendementsheffing in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord en dat de schending van de hoorplicht tot gevolg heeft dat de zaak moet worden teruggewezen naar de Inspecteur om haar alsnog volgens de regels te horen en opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. De Inspecteur is de opvatting toegedaan dat belanghebbende ten onrechte niet is gehoord, maar dat daaraan geen gevolgen hoeven te worden verbonden. De vragen I en III tot en met V worden door de Inspecteur ontkennend beantwoord.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot terugwijzen naar de Inspecteur met de opdracht om haar alsnog volgens de regels te horen en opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Belanghebbende concludeert subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot een aanslag naar – voor zover van belang – een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.106. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing