Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5351, 17/00757

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5351, 17/00757

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 december 2018
Datum publicatie
13 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:5351
Formele relaties
Zaaknummer
17/00757
Relevante informatie
Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Parijs, 20-03-1952 [Tekst geldig vanaf 01-11-1998] art. 1

Inhoudsindicatie

Waarde van de woondelen juist vastgesteld. Hoger beroep gegrond, omdat de WOZ-waarde hangende het beroep ambtshalve is verminderd en de Rechtbank de uitspraken op bezwaar had moeten vernietigen. Geen sprake van een inbreuk op het eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige

Belastingkamer

Kenmerk: 17/00757

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 6 oktober 2017, nummer SHE 17/276, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij beschikking van 29 februari 2016, vervat in een op dezelfde datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft de Heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] 21 te [plaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2015, voor het kalenderjaar 2016 vastgesteld op € 491.000. In dit geschrift zijn tevens de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (eigenarenheffing en gebruikersheffing) voor het kalenderjaar 2016 bekendgemaakt (hierna: de aanslagen OZB).

1.2.

Na daartegen op 25 februari 2016 door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 12 december 2016 het bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaak verminderd naar een waarde van € 447.000.

Bij ambtshalve aanpassing van 6 januari 2017 is de waarde van de onroerende zaak verlaagd naar een waarde van € 402.000.

1.3.

Tegen de uitspraken op bezwaar is op 22 januari 2017 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

De Rechtbank heeft het beroep bij op 6 oktober 2017 verzonden uitspraak ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak is op 17 november 2017 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 augustus 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [A] en de heer [B] (taxateur).

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een in matige staat van onderhoud verkerend melkveebedrijf met een bedrijfswoning, gelegen in het centrum van [plaats] . De onroerende zaak bestaat meer specifiek uit een eenvoudige vrijstaande woning en een bedrijfsgedeelte. Bij de bedrijfswoning is een perceel van 850 m² in de waardebepaling betrokken en bij de niet-woning een perceel van 5.900 m².

2.2.

Bij zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de Heffingsambtenaar een taxatierapport overgelegd van 16 mei 2017, opgemaakt door de heer [B] , Register Taxateur. In dit taxatierapport taxeert de heer [B] de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2015 - na een inpandige opname op 2 juni 2016 - op een waarde in het economische verkeer van € 402.000. In dit taxatierapport is een specificatie opgenomen van de geregistreerde delen van de bedrijfswoning en het melkveebedrijf en van de “Heffingsmaatstaf gebruik”;

in deze heffingsmaatstaf is de waarde niet-woning gesteld op € 136.638 en de waarde woning op € 266.116. In de specificatie van de geregistreerde delen is een correctie van

€ 50.000 vermeld voor de ligging en een correctie van € 15.000 voor verkleinen bouwblok.

Onder “Heffingsmaatstaf gebruik” zijn de correcties voor de ligging en verkleinen bouwblok uitgesplitst voor de waarde niet-woning en waarde woning.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of, bij de vaststelling van de WOZ-waarde op € 402.000, de waarde van de woondelen en daarmee de heffingsmaatstaf van de aanslag onroerende-zaakbelastingen en de gebruikersheffing juist is vastgesteld. Met name is in geschil of de onroerende zaak terecht als niet-woning is aangemerkt.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert in hoger beroep - naar het Hof begrijpt - tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot het vaststellen van de waarde van de woondelen op € 285.000, tot het verminderen van de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen, tot het toekennen van de proceskosten voor het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof en een schadevergoeding van een nader te bepalen bedrag aan wettelijke rente. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing