Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:742, 15/00896 en 15/00897

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:742, 15/00896 en 15/00897

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 februari 2018
Datum publicatie
15 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:742
Zaaknummer
15/00896 en 15/00897

Inhoudsindicatie

Exploitatie coffeeshop. Inspecteur maakt niet aannemelijk dat resultaten van tussendeuractiviteiten aan belanghebbende zijn toegekomen en evenmin dat bewust een onjuist brutowinstpercentage is gehanteerd. Kwade trouw niet aannemelijk, zodat navorderingsaanslagen en boeten 2007 en 2008 worden vernietigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00896 en 15/00897

Uitspraak op de hoger beroepen van

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 mei 2015, nummer AWB 13/7194 en AWB 13/7195 in het geding tussen

[belanghebbende] BV,

Gevestigd te [H] ,

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende na te melden navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Aan belanghebbende zijn de volgende navorderingsaanslagen opgelegd:

 onder aanslagnummer [aanslagnummer] .V.77.0112 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) over het jaar 2007, berekend naar een belastbaar bedrag van € 364.224, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 6.508. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 2.194.

 Onder aanslagnummer [aanslagnummer] .V.87.0112 een navorderingsaanslag Vpb over het jaar 2008, berekend naar een belastbaar bedrag van € 747.883, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 14.822. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 3.482.

1.1.2.

De over de jaren 2007 en 2008 opgelegde navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende éénmaal griffierecht geheven van € 318.

De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslagen voor de jaren 2007 en 2008, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente vernietigd, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 1.500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.027,80 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 aan deze vergoedt.

1.3.

Tegen deze in één geschrift vervatte uitspraken heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft verweerschriften ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 26 januari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [F] , tot bijstand vergezeld door de gemachtigden van belanghebbende, [A] , [B] en [C] . alsmede, namens de Inspecteur, [D] en [E] .

1.6.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

[F] (hierna: [F] ) is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende. Belanghebbende vormt een fiscale eenheid voor de Vpb met haar dochtermaatschappij [G] BV (de vennootschap). De vennootschap exploiteert vanaf 1 januari 2007 een coffeeshop in [H] . [F] exploiteert een coffeeshop aan de [adres 1] in [plaats] . Tot 1 januari 2007 exploiteerde [F] ook de coffeeshop in [H] . Daarna heeft [F] de ondernemingsactiviteiten van de coffeeshop in [H] aan de vennootschap overgedragen. Voor beide coffeeshops is een gedoogvergunning afgegeven.

2.2.

Op 8 maart 2010 is tussen [F] en de Inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten over de te hanteren brutowinstpercentages bij verkopen van softdrugs in de jaren 2001 tot en met 2005. Afgesproken is een brutowinstpercentage van 78,6% van de inkoop (of 44% van de omzet). Daarbij is onder meer rekening gehouden met het gegeven dat belanghebbende van een stash buiten de coffeeshop gebruik maakte waar de gekochte onbewerkte softdrugs werden verwerkt tot voorverpakte verkoopbare hoeveelheden (‘tussendeuractiviteiten’).

2.3.

Tot medio 2007 werd door belanghebbende softdrugs ingekocht, versneden en geportioneerd (de zogenoemde tussendeuractiviteiten). Op 3 september 2009 is in een pand aan de [adres 2] in [H] een hoeveelheid drugs aangetroffen plus een aantal koffers die waren voorzien van de letters V of G. Tevens is de bedrijfsleider van de coffeeshop in [H] aangehouden met een aantal soortgelijke koffers gevuld met softdrugs, bestemd voor de coffeeshops in [H] en [plaats] . [F] is strafrechtelijk vervolgd wegens het voorhanden hebben van drugs.

Hij heeft verklaard dat hij gripzakjes inkocht voor het in kleine porties verpakken van de drugs in de stash (opslagplaats) aan de [adres 2] . De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft bewezen geacht dat de drugs toebehoorden aan [F] (dan wel diens BV) maar heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. De meervoudige strafkamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 16 april 2014 geoordeeld dat de rechtbank haar oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard ontoereikend heeft gemotiveerd. Als gevolg daarvan heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank vernietigd en heeft de zaak teruggewezen naar de rechtbank teneinde deze op de bestaande tenlastelegging te berechten en af te doen.

[F] heeft ter zitting van het Hof verklaard dat geen strafrechtelijke vervolging meer zal plaatsvinden.

2.4.

Bij brief van 21 oktober 2009 heeft belanghebbende aan de Inspecteur bericht dat een inval en inbeslagname van drugs bij een leverancier tot gevolg hadden dat de eerder afgesproken brutowinstpercentages niet meer reëel waren en dat met ingang van 21 oktober 2009 zou worden uitgegaan van een brutowinst van 34% van de omzet. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 5 november 2009 waarin hij onder meer schreef:

‘Voor de jaren 2006 t.m. heden zal nog beoordeeld moeten worden of de in die jaren gehanteerde brutowinstpercentages en/of inkoopprijzen gevolgd kunnen worden. Om onder andere dit te kunnen beoordelen zal door mij in de nabije toekomst een boekenonderzoek worden ingesteld bij uw cliënte(n). Hiervan wordt u en uw cliënt(en) nog in kennis gesteld.’

2.5.

De Inspecteur heeft de primitieve aanslagen Vpb voor de jaren 2007 en 2008 overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangiften vastgesteld met dagtekening 18 december 2010 respectievelijk 24 december 2010.

2.6.

In 2011 is bij de vennootschap de aangekondigde controle ingesteld. Onderzocht is onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb 2007 en Vpb 2008. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 4 oktober 2011 (hierna: het rapport). Daarbij zijn ter zake van de verkoop van softdrugs onder meer de volgende brutowinstpercentages geconstateerd:

Jaar

2007

2008

In % van de inkoopwaarde

82,2

78,6

In % van de omzet

45,1

44,0

2.7.

Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn de volgende correcties toegepast:

2007

2008

Ophoging brutowinstpercentage naar 100%

66.041

131.257

Af: meer kosten

15.000

15.000

Totaal correcties

51.041

116.257

2.8.

De Inspecteur heeft naar aanleiding van bovenvermelde correcties de onder 1.1 vermelde navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd.

2.9.

In het rapport Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: BOOM) van april 2005 zijn normen vastgesteld voor de opbrengsten en kosten van hennepkwekerijen. Van dit rapport is een update verschenen op 1 november 2010.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Was belanghebbende voor de jaren 2007 en 2008 te kwader trouw als bedoeld in artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen?

2. Heeft de Inspecteur de brutowinst in voorgaande jaren terecht en tot het juiste bedrag gecorrigeerd?

3. Heeft de Inspecteur voor de jaren 2007 en 2008 terecht een vergrijpboete opgelegd?

4. Is de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep overschreden en ontbreekt samenhang?

5. Dienen de proceskosten van belanghebbende integraal te worden vergoed?

Belanghebbende is van mening dat de vraag 1 tot en met 3 ontkennend en de vragen 4 en 5 bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Partijen hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:

Beide partijen

In geschil is of belanghebbende te kwader trouw is, de bewijslast moet worden omgekeerd, de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, slechts eenmaal een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend en de proceskosten integraal vergoed moeten worden.

Inspecteur

Primair stel ik dat de stash door belanghebbende wordt gehouden, zodat de inkoopprijzen door belanghebbende onjuist vastgesteld en geadministreerd zijn. Om die reden is sprake van kwade trouw.

Het is volstrekt aannemelijk dat de stash in de jaren 2007 en 2008 aan belanghebbende toebehoorde. Belanghebbende verrichtte tot en met 2006 tussendeuractiviteiten in de stash en op het moment dat blijkt dat belanghebbende ook in 2009 over een stash beschikt, is het niet aannemelijk dat de feitelijke situatie in de tussenliggende jaren anders is geweest. Het is een soort bewijsvermoeden. De verklaring dat over de brutowinstpercentages is onderhandeld met een leverancier komt pas heel laat in het dossier naar voren. Hoe kan ik nu checken of hier sprake is van een afspraak met een leverancier of dat belanghebbende denkt dat dit een mooi argument is? Belanghebbende mocht er niet van uitgaan dat de afspraak voor de jaren 2001 tot en met 2005 zou worden voortgezet in latere jaren. Na lang onderhandelen wordt de afspraak dan gemaakt in 2008, maar in de dagelijkse administratie van belanghebbende van 2007 staat de afspraak al vermeld. Belanghebbende was op dat moment echter nog niet op de hoogte van die afspraak. En in het geval belanghebbende niet exact het met de Inspecteur afgesproken brutowinstpercentage behaalt, heeft zij dus een gefingeerde inkoopprijs gehanteerd en dan klopt de kasadministratie niet omdat de daadwerkelijke inkoopkosten niet overeenkomen met de boekingen. Belanghebbende stelt dat de administratie regelmatig is gecontroleerd, maar ik kan me niet herinneren dat het kassaldo ooit is geteld. Ik betwist bij gebrek aan wetenschap dat het gebruikelijk is in de branche om afspraken te maken met de leverancier. Ik heb dit alleen gezien in de uitspraak van Hof Arnhem, die door belanghebbende is genoemd, maar verder ben ik dit niet tegengekomen. De betalingen van de inkoop worden niet vastgelegd, dit wordt pas achteraf gedestilleerd uit de verkoopprijzen. Hoe kun je dan vooraf afspreken met de tussenleverancier dat hij een deel van de verkoopopbrengst krijgt? Ik vind dat helder is dat dit onderdeel van de administratie niet klopt.

De vaststellingsovereenkomst werkt niet door voor latere jaren, maar hetgeen was afgesproken was ook relevant voor de coffeeshop in [H] .

Belanghebbende: Met de tussenpersoon is onderhandeld en hem is gevraagd of hij akkoord ging met deze percentages. Ik wilde uitkomen op een percentage van rond de 78%, omdat duidelijk was dat dit geaccepteerd werd door de Inspecteur. De tussenpersoon had niets met de kosten die ik voorheen maakte. Hij kon het doen voor dit percentage. Ik moest dat percentage van de Inspecteur aanhouden.

Tijdens de gesprekken inzake de jaren 2001 tot en met 2005 heb ik op een gegeven moment gezien welke kant het opging met de Inspecteur, ook op het moment dat we gebruik gingen maken van het koffersysteem. Ik zag de afspraak zich aftekenen, een afspraak als deze komt niet een-twee-drie tot stand, maar na onderhandelingen. Voor de latere jaren hebben we inderdaad geen contact opgenomen met de Inspecteur, maar je gaat niet alles overleggen We waren blij dat we een deal hadden en wilden graag verder gaan met werken en maakten daarom afspraken met de leverancier.

De Inspecteur stelt dat het kassaldo niet kan kloppen, maar dat is een onjuiste veronderstelling. Er zijn regelmatig bedrijfsbezoeken van de belastingdienst geweest waarbij is gecontroleerd en er is geen afwijking geconstateerd tussen de boekhouding en de kas. Hetgeen dat betaald is, is afgesproken met de leverancier en op juiste wijze geadministreerd.

Inmiddels is duidelijk dat er geen strafzaak meer komt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en ongegrondverklaring van de tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen.

4 Gronden

5 Beslissing