Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:848, 16/03848 en 16/03849

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:848, 16/03848 en 16/03849

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 februari 2018
Datum publicatie
15 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:848
Formele relaties
Zaaknummer
16/03848 en 16/03849

Inhoudsindicatie

Crisisheffing. Regelgeving niet in strijd met verdragsnormen. Heffing in deze zaak wel individuele last, maar niet buitensporig.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 16/03848 en 16/03849

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van

15 september 2016, nummers BRE14/3248 en 14/6416, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen afdrachten op aangifte.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft aangifte loonheffingen gedaan over het tijdvak 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2013 van een af te dragen bedrag van € 1.214.308. Dit bedrag is door haar afgedragen op 26 april 2013. Bij een door de Inspecteur op 7 juni 2013 ontvangen brief heeft zij bezwaar gemaakt tegen die afdracht op aangifte.

Voorts heeft belanghebbende aangifte loonheffingen gedaan over het tijdvak 1 maart 2014 tot en met 31 maart 2014 van een af te dragen bedrag van € 1.424.910. Dit bedrag is door haar afgedragen op 25 april 2014. Bij een door de Inspecteur op 11 juni 2014 ontvangen brief heeft zij bezwaar gemaakt tegen die afdracht op aangifte.

1.2.

De Inspecteur heeft de in 1.1 bedoelde bezwaren afgewezen bij uitspraken op bezwaar van respectievelijk 16 april 2014 en 15 september 2014.

1.3.

Belanghebbende heeft bij brieven van 26 mei 2014 en 23 oktober 2014 beroep ingesteld tegen die uitspraken op bezwaar. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van telkens € 328.

1.4.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 september 2016 de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep heeft de griffier van het Hof alleen in de zaak met het kenmerknummer 16/03848 van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503.

1.6.

De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift gereageerd op het hoger beroepschrift. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.7.

De gemachtigde van belanghebbende, de heer [A] te [B] , heeft bij brief van 8 januari 2018 aan het Hof bericht dat belanghebbende heeft besloten dat namens belanghebbende niemand bij het onderzoek ter zitting inzake de beide hoger beroepen aanwezig zal zijn. De Inspecteur heeft op de ochtend van de zitting voorafgaande aan de start van het onderzoek ter zitting telefonisch contact gezocht met de griffier met de mededeling dat hij – gelet op de voor hem geldende instructie om in beginsel altijd ter zitting te verschijnen – weliswaar onderweg was naar Den Bosch maar dat hij als gevolg van de landelijke treinstoring op die dag -18 januari 2018- onmogelijk in staat is om (tijdig) ter zitting te verschijnen en dat hij, ervan uitgaande dat ook namens belanghebbende niemand ter zitting zal verschijnen er alsnog mee akkoord gaat dat het Hof het onderzoek ter zitting sluit en uitspraak doet op grond van uitsluitend de schriftelijke gedingstukken.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2018. Aldaar zijn partijen niet verschenen.

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek ter zitting gesloten, een schriftelijke uitspraak op de hoger beroepen aangekondigd en zulks bij brief van 26 januari 2018 aan partijen medegedeeld.

2. Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1.

Belanghebbende ontplooit activiteiten op het gebied van advisering, dienstverlening, het verzorgen en/of begeleiden van management en het voeren van de directie over en het verzorgen van de administratie van ondernemingen. Zij is een dochtermaatschappij van [C] B.V., met welke vennootschap zij een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormt. Voor de omzetbelasting vormt zij een fiscale eenheid met [D] B.V.

2.2.

Van de in 1.1 genoemde bedragen van € 1.214.308 en € 1.424.910 heeft een gedeelte groot respectievelijk € 1.127.589 en € 1.308.617 betrekking op pseudo-eindheffing hoog loon (hierna ook: crisisheffing) als bedoeld in artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet).

2.3.

Uit de in 1.8 bedoelde cijfers, die zijn ontleend aan de geconsolideerde jaarrekeningen van [C] B.V., blijken over de jaren 2012 tot en met 2014 de volgende looncijfers van belanghebbende (alles in euro’s):

2012

2013

2014

Lonen en salarissen

5.957.279

6.449.083

8.540.670

Sociale lasten en overige personeelskosten

2.968.598

2.458.819

1.527.308

Totale loonsom

8.925.877

8.907.902

10.067.978

2.4.

Uit de in 1.8 bedoelde cijfers, die zijn ontleend aan de geconsolideerde jaarrekeningen van [C] B.V., blijken over de jaren 2012 tot en met 2014 voorts de volgende cijfers van belanghebbende (alles in euro’s):

2012

2013

2014

Resultaat na belastingen

49.320.650

81.505.204

71.948.612

Eigen vermogen

440.730.611

344.459.093

240.556.302

2.5.

De omzet van de fiscale eenheid voor de omzetbelasting, waarvan belanghebbende deel uitmaakt, bedroeg volgens de aangiften omzetbelasting, exclusief omzetbelasting, over de jaren 2012 tot en met 2014 (alles in euro’s):

2012

2013

2014

Omzet exclusief OB

1.597.834.842

1.610.965.436

2.434.972.724

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of belanghebbende in de onderhavige tijdvakken tot de juiste bedragen loonheffing heeft afgedragen. Meer specifiek is in geschil de rechtmatigheid van de regels betreffende de crisisheffing en of de onderhavige afdrachten tot een individuele en buitensporige last voor belanghebbende hebben geleid.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert (primair) tot teruggaaf van de afgedragen loonheffing tot bedragen van respectievelijk € 1.127.589 en € 1.308.617. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing