Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1135, 17/00113

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-03-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1135, 17/00113

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 maart 2019
Datum publicatie
25 september 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:1135
Formele relaties
Zaaknummer
17/00113
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 10:3

Inhoudsindicatie

De vader van belanghebbende is in 2010 overleden. Belanghebbende en zijn broer zijn enig erfgenamen, elk voor een gelijk deel. Er is geen sprake van een schending van artikel 10:3, lid 3, van de Awb. Ten aanzien van de landbouwgronden heeft de inspecteur de waarde aannemelijk gemaakt; aannemelijk is dat sprake is van projectontwikkeling en van een verwachtingswaarde. Ten aanzien van de waarde van de holdingvennootschap heeft het hof de waarde in goede justitie vastgesteld, omdat geen van partijen de door hen bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zich met succes kan beroepen op het vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00113

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 8 december 2016, nummer BRE 15/6163 in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden belastingaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is ter zake van een belaste verkrijging van € 8.268.184 ten gevolge van het overlijden van [D] in het jaar 2010 met dagtekening 23 januari 2014 een aanslag erfbelasting opgelegd van € 1.641.836 (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking heffingsrente ter grootte van € 128.203 in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 31 juli 2015 heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belaste verkrijging van € 8.162.797, vóór toepassing van de in artikel 35b van de Successiewet 1956 (hierna: de SW) bedoelde voorwaardelijke vrijstelling ofwel bedrijfopvolgingsfaciliteit (hierna: de BOF) ten bedrage van € 6.088.182. Tevens is de heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 49.988.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht van belanghebbende geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belaste verkrijging van € 6.684.429 en met toepassing van de BOF vastgesteld op een bedrag groot € 4.497.542 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.984, is verklaard dat het verzoek om schadevergoeding niet in behandeling wordt genomen en heeft de rechtbank gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.

1.4.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele hoger beroep ingebracht.

1.6.

De Inspecteur heeft schriftelijk gerepliceerd en belanghebbende heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.7.

Het Hof heeft partijen verzocht schriftelijke inlichtingen te geven over de op de zaak betrekking hebbende stukken, aan welk verzoek zij hebben voldaan.

1.8.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.9.

De Inspecteur heeft korter dan tien dagen voor de zitting stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Met instemming van de wederpartij behoren deze tot de stukken van het geding.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 januari 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigden, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , verbonden aan [A] advocaten, en [B] , verbonden aan [C] Makelaars te [plaats 1] , deskundige, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] , en [taxateur 2] , taxateur.

1.11.

Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.12.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.13.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

De vader van belanghebbende, [D] (hierna: erflater), is overleden op [datum] 2010 (hierna: de sterfdatum). Belanghebbende en zijn broer zijn enig erfgenamen, ieder voor een gelijk deel.

2.2.

Erflater was enig aandeelhouder in [D] Holding B.V. (hierna: de Holding). Op de sterfdatum hield de Holding 100% van de aandelen in onder meer [D] Beleggingen B.V. (hierna: Beleggingen B.V.), [E] B.V. (hierna: [E] B.V.) en [EE] B.V. (voorheen: [F] B.V.; hierna: [FF] B.V.). Tevens bezat de Holding 50% van de aandelen in [G] B.V. (hierna: [G] B.V.).

2.3.

De [E] is een recreatiepark te [plaats 2] (hierna: het recreatiepark), bestaande uit ten minste 321 kadastraal gescheiden percelen grond die in erfpacht zijn uitgegeven. Tot het recreatiepark behoren verder twee beheerderswoningen, faciliteiten voor de bewoners, een bos en een aangrenzend perceel agrarische grond. De bloot eigendom van de in erfpacht uitgegeven percelen grond, de volle eigendom van de beheerderswoningen en de exploitatie van de faciliteiten voor de bewoners berusten bij Beleggingen B.V. De exploitatie en het onderhoud van het recreatiepark geschieden door [E] B.V. De erfpachters betalen een jaarlijks geïndexeerde erfpachtcanon per perceel grond (in 2010 van € 2.018,26) en een extra canon per jaar voor de voorzieningen (in 2010 van € 153). Erfpachters die hun opstal verkopen, moeten van de opbrengst 5% afstaan aan Beleggingen B.V. Het recht van erfpacht eindigt voor alle percelen grond op 31 december 2028.

2.4.

Erflater bezat het recht van erfpacht op het perceel grond [E] 34. [E] 34 is in 2006 gekocht voor € 130.000, met de bedoeling op dit perceel een nieuwe toegang te maken tot het recreatiepark in verband met een te ontwikkelen golfbaan. De opstal van [E] 34 is voor de sterfdatum gesloopt.

2.5.

Erflater bezat het recht van erfpacht op het perceel grond [E] 77.

2.6.

Zowel erflater als Beleggingen B.V. bezaten op de sterfdatum landbouwgronden in [plaats 3] en [plaats 4] , deels grenzend aan het recreatiepark (hierna: de landbouwgronden). De landbouwgronden waren aangekocht met de bedoeling daarop een golfbaan aan te leggen met woningbouw erbij (hierna: de projectontwikkeling). De exploitatie zou geschieden door [G] B.V. Mede-eigenaar van [G] B.V. en van de landbouwgronden was de agrariër die de landbouwgronden pachtte. Beleggingen B.V. heeft de landbouwgronden in 2003 verkregen voor € 2.014.545. Daarnaast kan volgens belanghebbende een waarde worden toegekend aan de erfdienstbaarheid van een waterput (€ 22.689) en bestrating/tank (€ 16.500).

2.7.

In 2013 zijn de landbouwgronden verkocht aan de mede-eigenaar/pachter. De overeengekomen koopsom bedroeg € 1.219.970. De landbouwgronden van Beleggingen B.V. zijn in februari 2014 geleverd. De levering van de landbouwgronden van erflater heeft op 31 december 2015 plaatsgevonden.

2.8.

In verband met het overlijden van erflater en de in te dienen aangifte erfbelasting heeft op 14 december 2012 een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbende vergezeld van zijn gemachtigde ( [gemachtigde 3] ) en van een adviseur [adviseur] ) en een taxateur ( [taxateur 1] ), en de Inspecteur, [inspecteur 5] (hierna: [inspecteur 5] ), vergezeld van taxateur [taxateur 2] (hierna: [taxateur 2] ). In het verslag van de bespreking staat:

“Nog even aan de orde geweest zijn de golfgronden. Deze bevinden zich deels in de B.V. en deels in privé. (...) We zijn het er wel over eens dat deze tot het ondernemingsvermogen behoren. (…)”.

2.9.1.

In de op 22 april 2013 ingediende aangifte erfbelasting is bij de berekening van zowel de verkrijging als de BOF uitgegaan van de hierna opgenomen geconsolideerde balans van de Holding en haar dochtervennootschappen per 31 december 2010:

Activa

Passiva

Materiele vaste activa

Groepsvermogen

11.597.209

Bedrijfsgebouwen en terreinen

13.053.733

Voorzieningen

Machines en installaties

28.274

Pensioenverplichtingen

Inventaris

18.075

Latente belastingverplichtingen

1.473.964

Vervoermiddelen

2.120

Overige voorzieningen

176.158

13.102.202

1.650.122

Financiële vaste activa

Langlopende schulden

Andere deelnemingen

9.001

Schulden aan kredietinstellingen

8.873.962

Overige effecten

7.876

Kortlopende schulden

Overige vorderingen

4.231.001

Aflossingsverplichtingen langlopende schulden

31.000

4.247.878

Schulden aan leveranciers en handelskredieten

114.242

Vlottende activa

Belastingen en premies sociale verzekeringen

30.693

Voorraden

Overige schulden en overlopende passiva

270.475

Grond en hulpstoffen

22.504

446.410

Voorraden

139.562

162.066

Vorderingen

Handelsdebiteuren

272.158

Vorderingen op participanten en maatschappijen waarin wordt deelgenomen.

795.400

Belastingen en premies sociale verzekeringen

9.528

Overige vorderingen en overlopende activa

123.382

1.200.468

Effecten

337.902

Liquide middelen

3.517.187

Totale activa

22.567.703

Totaal passiva

22.567.703

2.9.2.

Belanghebbende heeft de waarde van de aandelen in Holding als volgt berekend:

Intrinsieke waarde Holding

11.597.209

Afwaardering terreinen taxateur

1.968.272

Af: belastingclaim beleggingen

1.473.964

3.442.236

Af: resultaat na overlijden

51.917

Waarde aandelen

8.103.056

Als totaal saldo nalatenschap vermeldt de aangifte € 8.097.681. Onder toepassing van de BOF voor een bedrag van € 3.611.203 en de vrijstelling ex artikel 32 SW, heeft belanghebbende een belaste verkrijging (50%) aangegeven van € 418.637.

2.10.

Bij brief van 3 november 2014 heeft de Inspecteur, [inspecteur 6] (hierna: [inspecteur 6] ), onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:

“Uw stelling dat tijdens de bespreking van 14 december 2012 mevrouw [ [inspecteur 5] ] heeft aangegeven dat alle bezittingen van de holding tot het ondernemingsvermogen behoren, bestrijdt zij met klem. Reeds in het prilste begin, toen de jaarrekeningen aan haar ter beschikking werden gesteld, heeft zij al aan [belanghebbende] aangegeven dat beleggingsvermogen in de B.V. aanwezig was en dat hieraan de nodige aandacht moest worden besteed. (…).

Tevens breng ik onder uw aandacht dat mevrouw [ [inspecteur 5] ] in de vooroverlegfase essentiële informatie is onthouden (…). De intentie tot het ontwikkelen van het golfpark is op zijn laatst op 25 juli 2013 (maar vermoedelijk al veel eerder) niet meer aan de orde, daarmee is niet voldaan aan de voortzettingseis en is toepassing van de BOR, zoals door u gesteld, sowieso niet meer aan de orde.”.

2.11.

Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 31 juli 2015 heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belaste verkrijging van € 8.162.797:

Bezittingen

Schulden

Eigen woning [plaats 5]

1.360.000

Eigen woning

204.000

[E] 34

97.500

Eigen woning

453.780

[E] 77

1

BHF bank

799.865

Appartement Spanje

150.000

Rekening-courant Holding

480.883

Aandeel [H] Golf

780

Lening Holding

2.972.785

Bank/spaarrekeningen

2.887.436

Landbouwgrond [plaats 3]

533.698

Landbouwgrond [plaats 4]

201.119

Aandelen [D] Holding B.V.

16.767.433

21.997.967

4.911.313

Latente IB aandelen

(16.767.433 - 6.242.885) x 6,25%

657.784

Saldo nalatenschap

16.428.870

Kosten uitvaart

65.276

Zuiver saldo

16.363.594

Erfdeel (50%)

8.181.797

Vrijgesteld

19.000

Belaste verkrijging

8.162.797

2.12.

De Inspecteur heeft de waarde van de aandelen in de Holding als volgt berekend:

Intrinsieke waarde Holding

11.597.209

Boekwaarde terreinen:

13.053.733

– bloot eigendom

16.676.000

– voorzieningen [E]

400.000

– landbouwgronden

2.050.000

Werkelijke waarde terreinen

19.126.000

Meerwaarde

6.072.267

6.072.267

Af: belastinglatentie 14%

850.117

Af: resultaat na overlijden

51.917

Waarde aandelen

16.767.442

2.13.

In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de BOF toegepast op een deel van de waarde van de aandelen in de Holding, namelijk voor € 6.088.182. Daarbij zijn de volgende vermogensbestanddelen niet als ondernemingsvermogen aangemerkt:

-

de deelneming in [FF] B.V. ter waarde van € 710.620;

-

de landbouwgronden ten bedrage van € 2.050.000, omdat die binnen vijf jaar na overlijden zijn verkocht;

-

de langlopende vorderingen ten bedrage van € 4.231.001. Dat zijn tot een bedrag van € 3.881.001 leningen aan erflater en familieleden zonder aflossingsverplichtingen en tot een bedrag van € 350.000 leningen aan derden, af te lossen uiterlijk in 2011. Omdat ter financiering van deze geldverstrekkingen € 3.400.000 door de vennootschappen was ingeleend van de bank, is dat bedrag aan vorderingen per saldo toch niet als beleggingsvermogen aangemerkt;

-

vorderingen op participanten (erflater en zijn zonen) (na aftrek vordering [G] B.V.) ten bedrage van € 741.700;

-

liquide middelen ten bedrage van € 1.597.540.

De Inspecteur heeft het deel van de verkrijging waarop de BOF van toepassing is derhalve als volgt berekend:

Aandelen Holding

16.767.433

Beleggingsvermogen:

Deelneming in [FF] B.V.

710.620

Landbouwgronden

2.050.000

Langlopende vorderingen

4.231.001

waarvan gefinancierd

3.400.000

831.001

Vordering participanten

na aftrek vordering [G] B.V.

741.700

Overtollig liquide middelen

1.597.540

Totaal

5.930.861

Af: evenredig deel schulden groot € 5.388.712

759.965

Aftrek beleggingsvermogen

5.170.896

Ondernemingsvermogen

11.596.537

x factor 1,05

12.176.364

waarvan 50%

6.088.182

2.14.

Ten behoeve van het door belanghebbende in eerste aanleg ingestelde beroep heeft [B] van [C] Makelaars (hierna: de taxateur) in zijn taxatierapport van 20 november 2015 de waarde van de bloot eigendom van de percelen grond op € 9.475.000 getaxeerd:

Contante waarde canon

7.893.397

Contante waarde grond

4.374.409

Vergoeding goodwill

124.394

Af: voorziening waarde opstallen

2.487.880

Af: voorziening infrastructuur

425.000

-2.912.880

Waarde

9.479.319

Afgerond

9.475.000

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Dient de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd wegens schending van artikel 10:3 van de Awb?

  2. Welke waarde dient op de sterfdatum te worden toegekend aan de landbouwgronden?

  3. Welke waarde dient op de sterfdatum te worden toegekend aan de aandelen in de Holding?

  4. Tot welk bedrag is de BOF van toepassing?

  5. Is het vertrouwensbeginsel geschonden?

3.2.

In hoger beroep is niet meer in geschil:

  1. dat de waarde van [E] 34 op de sterfdatum € 1 bedraagt;

  2. dat de waarde van [E] 77 op de sterfdatum € 32.500 bedraagt;

  3. dat op de waarde van de Holding een bedrag van € 100.000 in mindering mag worden gebracht wegens niet verhaalbare apparaatskosten;

  4. at de waarde van de twee beheerderswoningen tezamen € 175.000 bedraagt;

  5. dat de BOF van toepassing is op de waarde van de aandelen in de Holding voor zover die betrekking heeft op de landbouwgronden van Beleggingen B.V., tenzij de verkoop van die gronden heeft geleid tot staking van (een zelfstandig deel van) een onderneming;

  6. dat de BOF van begin af aan niet van toepassing is, indien vanwege verkoop binnen vijf jaar na overlijden van erflater de BOF moet worden teruggenomen; en

  7. dat de vennootschapsbelasting-latentie 14 procent bedraagt.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vermindering van de aanslag en van de beschikking heffingsrente. Meer subsidiair concludeert belanghebbende tot terugwijzing naar de Rechtbank.

3.5.

De Inspecteur concludeert tot vermindering van de aanslag en van de beschikking heffingsrente.

4 Gronden

5 Beslissing