Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1971, 16 /0 3520 tot en met 16/03522

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1971, 16 /0 3520 tot en met 16/03522

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 mei 2019
Datum publicatie
15 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:1971
Zaaknummer
16 /0 3520 tot en met 16/03522

Inhoudsindicatie

Terechte naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en BPM, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van de vrijstelling voor taxivervoer.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03520 tot en met 16/03522

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] V.O.F.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 juni 2016, nummers BRE 14/7775, 14/7814 en 14/7815, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer 1] een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 23.204 (hierna: de naheffingsaanslag BPM). Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 1.636 aan rente in rekening gebracht. De naheffingsaanslag BPM en de gelijktijdig gegeven rentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.1.2.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer 2] over de tijdvakken van 14 januari 2011 tot en met 8 oktober 2012 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd van € 3.812. Gelijktijdig is bij beschikking een boete van € 3.812 opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de boetebeschikking vernietigd en de naheffingsaanslag MRB gehandhaafd.

1.1.3.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer 3] over de tijdvakken van 14 januari 2011 tot en met 13 januari 2014 een naheffingsaanslag MRB opgelegd van € 6.644. Gelijktijdig is bij beschikking een boete van € 4.920 opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de boetebeschikking vernietigd en de naheffingsaanslag MRB gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 165. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 251. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: AWB) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 september 2018 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, [A] (hierna: [A] ), namens belanghebbende, vergezeld van [gemachtigde] , gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.6.

De Inspecteur heeft tijdens deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.

1.8.

Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat op 25 september 2018 aan partijen is verzonden.

1.9.

Vervolgens heeft belanghebbende stukken ingediend gedagtekend 11 oktober 2018.

1.10.

De Inspecteur heeft stukken ingediend gedagtekend 15 oktober 2018.

1.11.

De Inspecteur heeft in zijn schrijven van 3 december 2018 gereageerd op de onder 1.9 vermelde stukken van belanghebbende.

1.12.

Belanghebbende heeft in haar schrijven van 11 december 2018 gereageerd op de onder 1.10 vermelde stukken van de Inspecteur.

1.13.

Bij brief 20 december 2018 en bij aanvang van het nadere onderzoek ter zitting zijn partijen erop gewezen dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 14 september 2018 was samengesteld uit J. Swinkels, T.A. Gladpootjes en J.W. Verstraate en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de meervoudige Belastingkamer door T.A. Gladpootjes, M.J.C. Pieterse en W.P.J. Schramade en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, lid 3, van de AWB, in de stand waarin zij zich bevond. Partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt.

1.14.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 april 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, [A] , namens belanghebbende, vergezeld van [gemachtigde] , gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 4] en [inspecteur 2] . Als toehoorders waren aanwezig [B] en [C] (inspecteurs in opleiding).

1.15.

De Inspecteur heeft tijdens deze nadere zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.16.

Aan het einde van het nadere onderzoek ter zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft in de onderhavige periode een taxibedrijf geëxploiteerd. Belanghebbende heeft daarbij onder meer gebruik gemaakt van twee motorrijtuigen met de kentekens [kenteken 1] (hierna: [auto 1] ) en [kenteken 2] (hierna: [auto 2] ), die op 12 januari 2011 zijn aangeschaft. Op verzoek van belanghebbende is voor [auto 1] en [auto 2] (hierna: de auto’s) een teruggaaf van BPM verleend voor taxivervoer op grond van artikel 16 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) en is eveneens een vrijstelling voor MRB verleend voor taxivervoer op grond van artikel 72, lid 1, onderdeel n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB). De activiteiten van belanghebbende bestaan uit regulier straattaxivervoer en contractvervoer. De vennoten van belanghebbende waren in de onderhavige periode [A] en [D] (hierna: [D] ). [D] verricht sinds december 2013 geen werkzaamheden meer voor belanghebbende en op 1 april 2014 is de samenwerking met medevennoot [A] beëindigd. Sindsdien wordt de onderneming feitelijk alleen door [A] gevoerd. [auto 2] was in de onderhavige tijdvakken de vaste auto van [D] en [auto 1] was de vaste auto van [A] .

2.2.

Bij belanghebbende is op 19 maart 2014 een boekenonderzoek ingesteld. Doel van dit onderzoek was om te beoordelen of voldaan is aan de voorwaarden die zijn gesteld aan het verlenen van teruggaaf van BPM op basis van de teruggaafregeling voor taxi’s. De uitkomst van dit onderzoek is vastgelegd in een controlerapport met dagtekening 24 april 2014 (hierna: het rapport).

2.3.

In het rapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“(…)

4.2

Rittenstaten

(…)

De rittenstaten worden per auto op datum gesorteerd en opgeborgen in een ordner.

Op de rittenstaten worden genoteerd:

naam ondernemer;

naam bestuurder;

chauffeurspasnummer;

begintijd en eindtijd dag;

datum;

kenteken;

begintijd rit;

eindtijd rit;

km-stand begin rit;

km-stand einde rit;

van – naar (meestal de plaatsnaam, geen volledig adres);

ritprijs (contant / rekening);

opmerkingen;

km-stand begin dag;

km-stand einde dag.

Op de rittenstaat wordt bij opmerkingen onder andere de volgende gegevens genoteerd:

de naam voor wiens rekening wordt gereden;

auto wassen;

tanken;

pauze;

credit card betaling.

De chauffeur neemt als regel de auto mee naar huis na het einde van de dienst en begint de volgende dienst van zijn woonadres.

4.3

Taxameter

In de auto’s zijn taxameters (…) aanwezig. Er zijn geen gegevens, die deze taxameters vastleggen (onder andere kilometerstanden, tijdstippen dienst, aantal kilometers gesplitst in beladen en onbeladen, aantal ritten, opbrengst) beschikbaar. (…)

4.4

Beoordeling gegevens

De ter beschikking staande gegevens van het Centraal Justitieel Incassobureau en externe camera beelden (ECB) van zichtwaarnemingen zijn vergeleken met de rittenstaten. Hierbij is gebleken dat in een groot aantal gevallen de auto’s met de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] rijdend werden gesignaleerd terwijl de auto’s volgens de rittenstaat niet reden of ergens anders reden.

(…)

De heer [D] verklaarde dat, om op papier conflicten met de rij- en rusttijdenwet te vermijden, rittenstaten worden aangepast. Hij stelt dat ritten die op een bepaalde dag of tijdstip zijn gereden op andere dagen of tijdstippen op de rittenstaten worden vermeld.

4.5

Vervreemding auto binnen drie jaar

De tenaamstelling van de auto met het kenteken [kenteken 1] werd op 9 oktober 2012 gewijzigd. Hierdoor wordt niet aan de driejaarstermijn (gesteld in artikel 16 lid 6 wet BPM) voldaan. (…)”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de onder 1.1.1 tot en met 1.1.3 vermelde naheffingsaanslagen (hierna: de naheffingsaanslagen) terecht zijn opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Tijdens de zittingen hebben partijen hun standpunten nader toegelicht.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot een naheffingsaanslag BPM van € 5.800 en tot vernietiging van de naheffingsaanslagen MRB. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4.

Tussen partijen is niet in geschil dat:

- vanwege de vervreemding van [auto 1] binnen de driejaarstermijn terecht een bedrag van € 5.800 aan BPM is nageheven, en

- indien de naheffingsaanslagen ook voor het overige terecht aan belanghebbende zijn opgelegd, de hoogte daarvan door de Inspecteur juist is vastgesteld.

4 Gronden

5 Beslissing