Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-07-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2454, 18/00318

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-07-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2454, 18/00318

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 juli 2019
Datum publicatie
25 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:2454
Formele relaties
Zaaknummer
18/00318

Inhoudsindicatie

Opgeofferd bedrag deelneming na ontvoeging uit fiscale eenheid kan negatief zijn.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00318

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats]

hierna: belanghebbende

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 9 mei 2018, nummer BRE 16/8517, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur

betreffende de hierna vermelde beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij beschikking met dagtekening 18 mei 2016 heeft de Inspecteur het door belanghebbende ter zake van haar dochtermaatschappij [A] B.V. opgeofferde bedrag (hierna: het opgeofferde bedrag) vastgesteld (hierna: de beschikking). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het opgeofferde bedrag vastgesteld op -/- € 179.673, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.002 en gelast dat de Inspecteur het door haar betaalde griffierecht van € 334 aan haar vergoedt.

1.3.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 juni 2019 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [B] en haar gemachtigde, [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.5.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is gezonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende houdt alle aandelen in het kapitaal van [A] B.V. (hierna: de dochter). Belanghebbende en de dochter vormden met ingang van 1 januari 2000 een fiscale eenheid zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet).

2.2.

Op 1 april 2013 is de fiscale eenheid, op verzoek van belanghebbende en de dochter, beëindigd.

2.3.

De dochter heeft gedurende de periode waarin de fiscale eenheid bestond, verliezen geleden. Door belanghebbende en de dochter is geen verzoek zoals bedoeld in artikel 15af, lid 2, in verbinding met lid 1, aanhef en letter b, van de Wet ingediend.

2.4.

Bij de beschikking is het door belanghebbende voor de dochter opgeofferde bedrag op het tijdstip van beëindiging van de fiscale eenheid gesteld op -/- € 679.738.

2.5.

Ook na het einde van de fiscale eenheid was belanghebbende de enige aandeelhouder van de dochter.

2.6.

Op 11 oktober 2013 heeft de dochter 1.102 aandelen uitgegeven aan belanghebbende. Belanghebbende heeft ter zake van deze aandelenuitgifte een kapitaalstorting in de dochter verricht voor een bedrag van € 500.065,56.

2.7.

De Rechtbank heeft het opgeofferde bedrag vastgesteld op -/- € 179.673, zijnde het onder 2.4 genoemde bedrag van -/- € 679.738, vermeerderd met het bedrag van de onder 2.6 genoemde kapitaalstorting van € 500.065,56.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag op welk bedrag het opgeofferde bedrag moet worden vastgesteld. Belanghebbende verdedigt een bedrag van nihil op het ontvoegingstijdstip, vermeerderd met het bedrag van de onder 2.6 genoemde kapitaalstorting, ofwel in totaal: € 500.065,56. De Inspecteur verdedigt het onder 2.7 genoemde bedrag van -/- € 179.673, bestaande uit een bedrag van -/- € 679.738 op het ontvoegingstijdstip, vermeerderd met hetzelfde bedrag van de onder 2.6 genoemde kapitaalstorting.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot wijziging van de beschikking in dier voege dat het opgeofferde bedrag wordt vastgesteld op € 500.065,56. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing