Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-07-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2458, 17/00619-GHK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-07-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2458, 17/00619-GHK

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 juli 2019
Datum publicatie
25 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:2458
Formele relaties
Zaaknummer
17/00619-GHK
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:42, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:29

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag accijns opgelegd en in dat kader wil zij (nog) de beschikking krijgen over 11 stukken (a t/m k). De geheimhoudingskamer is van oordeel dat de stukken op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Voor dat geval heeft de Inspecteur een verzoek om geheimhouding gedaan van (delen van) deze stukken. Dit verzoek acht de geheimhoudingskamer grotendeels gerechtvaardigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer, optredende, en hierna aangeduid, als ‘geheimhoudingskamer’

Kenmerk: 17/00619-GHK

Tussenuitspraak op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 14 juli 2017, nummer BRE 16/7763, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

over de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag accijns over het tijdvak 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2012 van € 181.016,93 en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 21.357 (aanslagnummer: [aanslagnummer] , hierna: de naheffingsaanslag).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is genoemde naheffingsaanslag opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. Bij uitspraak van 20 juli 2016 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. In haar hoger beroepschrift heeft belanghebbende gesteld dat de Inspecteur ten onrechte niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht en dat als de Inspecteur bepaalde stukken geheim had willen houden, de procedure van artikel 8:29 van de Awb gevolgd had moeten worden.

1.4.

Het Hof heeft op 8 maart 2018 een zitting gehouden. Daarbij heeft het Hof voorlopige oordelen gegeven over verzoeken van belanghebbende tot overlegging van stukken. De Inspecteur is in de gelegenheid gesteld het controledossier, het verzoek aan Duitsland om wederzijdse bijstand, het antwoord van de Duitse autoriteiten van 8 mei 2013, de bijlage bij de controleopdracht en afschriften van twee pdf‑bestanden behorende bij de spontane melding vanuit Duitsland met dagtekening 21 februari 2012, over te leggen. Daarbij is de Inspecteur gewezen op de geheimhoudingsprocedure als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb.

1.5.

De Inspecteur heeft bij brief van 5 juni 2018 een beroep op het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb gedaan (hierna ook wel: het eerste geheimhoudingsverzoek) voor (a) het verzoek om wederzijdse bijstand aan Duitsland van 6 februari 2013, (b) pagina twee en drie van de als bijlage bij dit verzoek gevoegde brief van Douane Rotterdam aan Douane Zuid, kantoor Roosendaal van 24 mei 2011), (c) een gedeelte van het antwoord van de Duitse autoriteiten van 8 mei 2013 op dit verzoek en (d) een interne e‑mail van 6 juni 2012 die gevoegd was bij de controleopdracht met als onderwerp “Controleopdracht [A] ”.

De Inspecteur heeft van de stukken waarvan om geheimhouding is verzocht een ongeschoonde versie aan de geheimhoudingskamer van het Hof doen toekomen.

1.6.

In de aan de geheimhoudingskamer gerichte gesloten envelop bevindt zich een brief waarin de Inspecteur heeft toegelicht dat in de e‑mail van 6 juni 2012, zie onder d) in 1.5 hiervoor, wordt verwezen naar andere bestanden. In die e-mail, die als bijlage c ongeschoond is overgelegd, wordt melding gemaakt van het getraceerde signaal S16686 (e), betreffende spontane informatie uit Duitsland, bijlage c-1 over signaal S12111 (f), een Excel bestand (bijlage c-2) (g) en een controlerapport met nummer [nummer] (bijlage c-3) (h).

De Inspecteur heeft slechts ongeschoonde versies van de stukken e tot en met h aan de geheimhoudingskamer overgelegd.

1.7.

Naar aanleiding van de zitting van de raadsheer‑commissaris van 19 juni 2018 heeft de Inspecteur nog een document in een gesloten envelop aan de geheimhoudingskamer gericht. Het betreft (i) het verzoek van 19 februari 2013 om wederzijdse bijstand aan de Duitse autoriteiten in het Engels. De Inspecteur heeft een geschoonde versie voor belanghebbende overgelegd.

1.8.

Het Hof heeft, gelet op het voorgaande, de onderhavige zaak in handen gesteld van de geheimhoudingskamer van het Hof. De geheimhoudingskamer heeft aan belanghebbende bij brief van 26 oktober 2018 een reactie gevraagd op het eerste geheimhoudingsverzoek van de Inspecteur.

1.9.

Belanghebbende heeft bij brief van 22 november 2018 op het eerste geheimhoudingsverzoek gereageerd en heeft - kort samengevat - geconcludeerd dat het verzoek verworpen moet worden aangezien er haar inziens geen sprake is van gewichtige redenen.

1.10.

De Inspecteur heeft in reactie hierop bij brief van 31 januari 2019 de door hem eerder genoemde redenen voor geheimhouding aangevuld/gewijzigd (hierna ook wel: het aangevulde geheimhoudingsverzoek). Van de stukken b en c heeft de Inspecteur een minder geschoonde versie overgelegd. Van stukken d, f, g, h en i is (alsnog) een geschoonde versie voor belanghebbende overgelegd. Ten aanzien van stuk e heeft de Inspecteur zijn verzoek om geheimhouding ingetrokken, aangezien belanghebbende al over de ongeschoonde versie van dit stuk bleek te beschikken. De Inspecteur heeft een nieuw stuk overgelegd, het betreft een screenshot uit de Risicodatabase inzake [B] (j). Stuk j is in ongeschoonde vorm aan de geheimhoudingskamer overgelegd en in geschoonde vorm aan belanghebbende. Ten aanzien van de stukken f en h stelt de Inspecteur zich nu primair op standpunt dat dit geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Verder heeft de Inspecteur aan de geheimhoudingskamer nog informatie uit EMCS (het zogenoemde ‘Excise Movement and Control System’) van drie e-AD’s overgelegd (k). Bij nader inzien acht de Inspecteur dit ook geen op de zaak betrekking hebbend stuk. Subsidiair verzoekt de Inspecteur om geheimhouding van dit stuk (k). Voor belanghebbende is een geschoonde versie bijgevoegd.

1.11.

Belanghebbende heeft bij brief van 5 maart 2019 per onderdeel op het aangevulde geheimhoudingsverzoek van de Inspecteur gereageerd. Belanghebbende handhaaft haar standpunt dat het verzoek van de Inspecteur verworpen dient te worden.

1.12.

Bij brief van 8 mei 2019 heeft de Inspecteur zijn verzoek om geheimhouding nogmaals aangevuld/gespecificeerd (hierna ook wel: het nogmaals aangevulde geheimhoudingsverzoek).

1.13.

Op basis van de stukken van de Inspecteur van 31 januari 2019 en 8 mei 2019 stelt de geheimhoudingskamer vast dat de inspecteur zich ten aanzien van de stukken a tot en met k op de volgende gewichtige redenen voor geheimhouding beroept:

a. het verzoek om wederzijdse bijstand aan Duitsland van 6 februari 2013

- artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) in verband met de mogelijk nog lopende strafzaak ten aanzien van [C]- bescherming privacygevoelige gegevens van een niet-natuurlijke persoon

b. een gedeelte van de bijlage bij dit verzoek (de brief van Douane Rotterdam aan Douane Zuid, kantoor Roosendaal van 24 mei 2011)

- bescherming privacygevoelige gegevens van natuurlijke en niet‑natuurlijke personen, te weten (bedrijfs)namen en andere persoonsgegevens en de namen van twee ambtenaren

c. het antwoord van de Duitse autoriteiten van 8 mei 2013

- bescherming privacygevoelige gegevens van niet-natuurlijke personen, te weten nummers van de e-AD’s en vergunningsnummers van de verzenders en ontvangers

d. een interne e-mail die gevoegd was bij het controledossier van 6 juni 2012 met als onderwerp “Controleopdracht [A] ”

- bescherming privacygevoelige gegevens van natuurlijke en niet‑natuurlijke personen, te weten namen, namen van ambtenaren, kenmerken van referenties en het nummer van een e-AD

e. signaal S16686

geen gewichtige redenen voor geheimhouding meer aangevoerd, omdat dit stuk reeds in ongeschoonde vorm aan het Hof en belanghebbende ter beschikking is gesteld

Verzoek 8:29 Awb is vervallen

f. bijlage c-1 over signaal S12111

- controle-strategie

- artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wob

- bescherming privacygevoelige gegevens van natuurlijke en niet- natuurlijke personen, te weten namen en gegevens van derden

Bij nader inzien acht de Inspecteur primair stuk f geen op de zaak betrekking hebbend stuk en verzoekt de Inspecteur dit stuk als niet ingediend te beschouwen

g. een Excel bestand (bijlage c-2)

- bescherming privacygevoelige gegevens van natuurlijke en niet‑natuurlijke personen, te weten NAW- en andere gegevens, mogelijk herleidbare codes, namen van contactpersonen, de naam van een ambtenaar

h. een controlerapport met nummer [nummer] (bijlage c-3)

- bescherming privacygevoelige gegevens van natuurlijke en niet‑natuurlijke personen, te weten NAW-gegevens en de naam van een ambtenaar

Bij nader inzien acht de Inspecteur primair stuk h geen op de zaak betrekking hebbend stuk en verzoekt de Inspecteur dit stuk als niet ingediend te beschouwen

i. het verzoek om wederzijdse bijstand aan de Duitse autoriteiten, in het Engels

- artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wob in verband met de mogelijk nog lopende strafzaak ten aanzien van [C]- bescherming privacygevoelige gegevens van een niet-natuurlijke persoon

j. een screenshot uit de Risicodatabase inzake [B]

- artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wob

- bescherming privacygevoelige gegevens van natuurlijke en niet‑natuurlijke personen

k. informatie uit EMCS van drie e‑AD’s

- bescherming privacygevoelige gegevens van niet-natuurlijke personen, te weten NAW-gegevens, EORI-nummers, nummers van vergunningen en kentekens

Bij nader inzien acht de Inspecteur primair stuk k geen op de zaak betrekking hebbend stuk en verzoekt de Inspecteur dit stuk als niet ingediend te beschouwen

1.14.

Belanghebbende heeft bij brief van 2 juli 2019 op de laatste brief van de Inspecteur gereageerd.

1.15.

De hiervoor genoemde door partijen ingediende stukken zijn telkens in afschrift aan de wederpartij verstrekt. Dit geldt niet voor de aan de geheimhoudingskamer (in een gesloten envelop) gerichte (ongeschoonde) stukken, ten aanzien waarvan om geheimhouding is verzocht. Van deze stukken is uitsluitend de door de Inspecteur overgelgde geschoonde versie aan belanghebbende verstrekt.

2 Verzoek

2.1.

Het verzoek van de Inspecteur betreft primair de vraag of de aan de geheimhoudingskamer overgelegde stukken f, h en k geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, zodat de Inspecteur reeds daarom deze stukken niet aan belanghebbende en de Kamer van het Hof, die de hoofdzaak zal beslissen, hoeft te overleggen.

2.2.

Het verzoek van de Inspecteur betreft overigens de vraag of sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb, die rechtvaardigen dat de Inspecteur weigert de geheimgehouden stukken aan belanghebbende te overleggen en de Kamer van het Hof, die de hoofdzaak zal beslissen.

2.3.

De procedure tot nog toe maakt dat de geheimhoudingskamer nog het volgende overweegt voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling. De Inspecteur heeft bij zijn eerste geheimhoudingsverzoek, ingekomen in een gesloten envelop bij de geheimhoudingskamer op 6 juni 2018, een begeleidende brief gevoegd en daarin gewichtige redenen vermeld. Deze gewichtige redenen zijn niet kenbaar gemaakt aan belanghebbende, aangezien de stukken zijn ingekomen in een aan de geheimhoudingskamer gerichte gesloten envelop, waardoor deze daarop niet heeft kunnen reageren. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat de gewichtige redenen, zoals opgenomen in die brief, buiten beschouwing moeten worden gelaten. In het aangevulde geheimhoudingsverzoek stelt de Inspecteur dat de inhoud van de begeleidende brief in de gesloten envelop bij het eerste geheimhoudingsverzoek grotendeels is verwerkt in dit aangevulde geheimhoudingsverzoek. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van gewichtige redenen, gaat de geheimhoudingskamer dan ook uit van de redenen zoals bekend bij belanghebbende.

2.4.

Het aangevulde geheimhoudingsverzoek is bij de geheimhoudingskamer ingekomen in dezelfde envelop als de in dat verzoek genoemde geschoonde en ongeschoonde stukken. Daar komt bij dat deze geschoonde en ongeschoonde stukken als bijlage I tot en met X in dezelfde snelhechter zijn gevoegd. Als reactie op deze door de Inspecteur gekozen manier van indienen, hecht de geheimhoudingskamer eraan haar werkwijze ten aanzien van artikel 8:29 van de Awb (nogmaals) uiteen te zetten. Het is, in gevallen als het onderhavige, de Inspecteur die het initiatief neemt om een verzoek te doen op grond van artikel 8:29 van de Awb. Hij dient daarvoor gewichtige redenen aan te voeren. De Inspecteur dient bij zijn verzoek als bijlage de door hem geschoonde stukken over te leggen. De ongeschoonde stukken waar het verzoek op ziet, voegt de Inspecteur in een separate gesloten envelop gericht aan de geheimhoudingskamer toe. In die envelop dienen zich alleen de ongeschoonde stukken te bevinden en dus geen nadere onderbouwing van het verzoek, zie 2.3 hiervoor, of geschoonde stukken, zie 2.4. De geheimhoudingskamer zal vervolgens het verzoek met de daarin opgenomen gewichtige redenen en de geschoonde bijlagen in afschrift aan belanghebbende verstrekken met het verzoek om een reactie. In beginsel zal de geheimhoudingskamer hierna een tussenuitspraak doen.

3 Beoordeling van het verzoek

Algemeen juridisch kader

3.1.

De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de Inspecteur op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb is gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het Hof te zenden. Artikel 8:42, eerste lid, van de Awb ertoe strekt dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het in beroep bestreden besluit van de inspecteur aan de rechter – en de wederpartij – beschikbaar worden gesteld. De in die bepaling neergelegde verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door de inspecteur genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan de inspecteur ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden (vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672). Uit de arresten van de Hoge Raad van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823 en ECLI:NL:HR:2008:BB5868, van 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1129 en van 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, volgt dat dit stukken zijn die in belanghebbendes zaak van enig belang kunnen zijn geweest voor de besluitvorming door de Inspecteur dan wel die van enig belang kunnen zijn voor de besluitvorming door de belastingrechter. Anders gezegd, tot de op grond van artikel 8:42, lid 1, van de Awb over te leggen stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten (vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2 onder i).

3.2.

De omstandigheid dat een stuk behoort tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb, brengt in beginsel met zich dat dit stuk in zijn geheel en ongeschoond dient te worden overgelegd (vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2 onder iv). Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt evenwel aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of het Hof mee te delen dat uitsluitend de Kamer van het Hof, die de hoofdzaak zal beslissen, kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming). Ook biedt het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet volledig (dat wil zeggen stukken waarin delen onleesbaar zijn gemaakt) aan de andere partij ter kennis te brengen en aan de Kamer van het Hof, die de hoofdzaak zal beslissen, te overleggen.

3.3.

Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:

a. Geheimhouding: de (delen van de) stukken mogen door de Inspecteur worden onthouden aan de rechter die in de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij. Zowel de rechter die in de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing. Dit betekent dat de weigering als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb door de Inspecteur om (delen van de) stukken aan zowel de rechter die in de hoofdzaak beslist als de wederpartij over te leggen is gerechtvaardigd.

b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken (beperkte kennisneming).

3.4.

In art. 8:29, vijfde lid, van de Awb is bepaald, dat variant b alleen is toegestaan met toestemming van een belanghebbende (vergelijk ook Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch 26 juni 2014, 13/00377-GHK en 13/00471-GHK, ECLI:NL:GHSHE:2014:1944.)

3.5.

Aangezien belanghebbende te kennen heeft gegeven deze toestemming niet te willen verlenen, heeft de geheimhoudingskamer, mede uit het oogpunt van een doelmatige procesgang, het verzoek van de Inspecteur opgevat als een verzoek om toepassing van variant a (geheimhouding).

3.6.

Beslissend bij de vraag of de Inspecteur zich terecht op deze geheimhouding beroept is niet of op de zaak betrekking hebbende stukken of onleesbaar gemaakte delen daarvan en/of bekendmaking van de identiteit van personen, voor de verdediging van belanghebbendes standpunt noodzakelijk of essentieel zijn en ook niet of kennisneming door belanghebbende voor de verdediging van zijn standpunt van belang zou kunnen zijn (vergelijk Hoge Raad 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1182, r.o. 3.3.3). Slechts indien de door de Inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken - dat houdt in: het belang van belanghebbende bij kennisneming van alle op de zaak betrekking hebbende stukken in ongeschoonde vorm - is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.

3.7.

De geheimhoudingskamer wijst er nog op dat indien de belangenafweging ertoe leidt dat bepaalde gegevens voor belanghebbende geheim dienen te blijven, hieruit voortvloeiende problemen voor belanghebbende in de door de belastingrechter (in de hoofdzaak) toegepaste procedure moeten worden gecompenseerd. Dit kan bijvoorbeeld en onder omstandigheden tot uitdrukking komen in de bewijslastverdeling.

3.8.

De onder 3.6 genoemde belangenafweging moet plaats vinden in de concrete aan de geheimhoudingskamer voorgelegde zaak en na kennisneming door de geheimhoudingskamer, die de afweging moet maken, van het gehele dossier.

Beoordeling van het verzoek

Op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 van de Awb)

3.9.

De geheimhoudingskamer stelt voorop, dat als uitgangspunt geldt dat de beoordeling van de vraag of stukken op de zaak betrekking hebben als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb, moet plaatsvinden aan de hand van de ongeschoonde stukken. Immers, als door de belastingrechter geen kennis wordt genomen van de inhoud van de ongeschoonde stukken weet hij niet wat daarin staat en kan hij - in de regel - ook niet beoordelen of de stukken op de zaak betrekking hebben (vergelijk Hoge Raad 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1129, r.o. 3.2.2 en Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, r.o. 2.3.2).

3.10.

Ten aanzien van de stukken f, h en k heeft de Inspecteur zich bij nader inzien op het standpunt gesteld dat dit geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.

3.11.

In deze zaak is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet op de accijns is accijns verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van – kort gezegd – accijnsgoederen. Uitslag tot verbruik is – kort gezegd – het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken van accijnsgoederen. Er is op grond van artikel 2a, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b, van de Wet op de accijns geen sprake van uitslag tot verbruik indien een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een andere daarvoor aangewezen accijnsgoederenplaats of een (in het buitenland gelegen) belastingentrepot wordt gebracht (de zogenoemde accijnsschorsingsregeling). In artikel 2b, tweede lid, van de Wet op de accijns is bepaald dat de overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling eindigt op het tijdstip waarop de geadresseerde de accijnsgoederen in ontvangst heeft genomen.

3.12.

Niet in geschil is dat de betreffende stukken de Inspecteur ter beschikking hebben gestaan. De geheimhoudingskamer ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de stukken van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten.

3.13.

Ten aanzien van stuk f is de geheimhoudingskamer van oordeel dat dit een op de zaak betrekking hebbend stuk is. De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel reeds omdat de heer [D] van de Douane in de bij stuk f behorende interne e‑mail van 6 juni 2012 schrijft dat hij zogenoemde risico‑signalen heeft ontvangen, waarvan er een aantal geen betrekking hadden op de accijnsgoederenplaats van belanghebbende. S12111 betreft volgens hem een signaal dat wel van belang is.

3.14.

In diezelfde e‑mail schrijft [D] dat bepaalde referenties extra aandacht verdienen en hij verwijst daarbij naar rapport nr. [nummer] (stuk h). Gelet op de kwalificatie die [D] zelf aan stuk h heeft gegeven, is de geheimhoudingskamer van oordeel dat sprake is van een op de zaak betrekking hebbend stuk.

3.15.

Ten aanzien van stuk k stelt de geheimhoudingskamer voorop dat het de Inspecteur zelf is geweest die de desbetreffende e‑AD’s bij brief van 24 juli 2018 zonder voorbehoud heeft overgelegd. Daarmee heeft de Inspecteur naar het oordeel van de geheimhoudingskamer in beginsel het standpunt ingenomen dat sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken. Een latere standpuntwijziging maakt niet dat kan worden uitgesloten dat deze stukken van belang kunnen zijn voor de besluitvorming door de belastingrechter. Dat er vervolgens wellicht, zoals hierna zal worden beoordeeld, gewichtige redenen zijn om deze stukken niet ongeschoond aan belanghebbende te overleggen, laat onverlet dat het hier op de zaak betrekking hebbende stukken betreft. Dit laatste heeft eveneens te gelden voor de stukken f en h, maar ten aanzien van die stukken heeft de geheimhoudingskamer op de hiervoor uiteengezette gronden al beslist dat het op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Ten aanzien van gegevens van een vierde, buitenlandse e-AD heeft de Inspecteur gesteld geen gegevens te kunnen overleggen, omdat hij niet over deze gegevens beschikt. In zoverre betreft dit naar het oordeel van de geheimhoudingskamer geen op de zaak betrekking hebbend stuk.

Beoordeling geheimhouding: de aangevoerde gewichtige redenen

Bescherming privacygevoelige gegevens van natuurlijke personen

3.16.

De Inspecteur heeft als gewichtige reden voor het geheimhouden van een aantal in 1.13 opgenomen stukken aangevoerd dat de persoonlijke levenssfeer van bepaalde natuurlijke personen dient te worden beschermd. In dat kader verwijst de geheimhoudingskamer naar dat wat zij heeft overwogen in haar tussenuitspraken van 26 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1944, r.o. 3.22. Op de persoonlijke levenssfeer van deze natuurlijke personen zal inbreuk worden gemaakt als de stukken met hun gegevens aan belanghebbende worden geopenbaard. Dit doet er echter niet aan af dat, bij de belangenafweging in het kader van artikel 8:29 van de Awb, deze inbreuk gerechtvaardigd kan zijn. Dit is het geval als het belang van de Inspecteur bij bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende om over de stukken te kunnen beschikken.

3.17.

Naar de geheimhoudingskamer begrijpt is de Inspecteur van mening, dat het belang bij bescherming van de gegevens van de natuurlijke personen aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft, namelijk het zoveel mogelijk kennis kunnen nemen van de ongeschoonde stukken.

3.18.

De geheimhoudingskamer is van oordeel dat de gegevens over de natuurlijke personen voor de beslissing van de hoofdzaak niet direct van belang zijn. Gelet hierop en mede gelet op het in het algemeen zwaarwegende belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de Inspecteur bij bescherming van de persoonsgegevens aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens. Hierbij heeft de geheimhoudingskamer in aanmerking genomen dat duidelijk is op welke plek namen en overige gegevens zijn geschoond, zodat belanghebbende er niet in wordt gehinderd bij de behandeling van de hoofdzaak door de Kamer, die in de hoofdzaak beslist, alsnog gericht haar (processuele) standpunt te bepalen.

Onderdeel ‘namen van ambtenaren’

3.19.

Specifiek ten aanzien van de namen van ambtenaren - als onderdeel van de privacygevoelige gegevens van natuurlijke personen - overweegt de geheimhoudingskamer dat in de stukken duidelijk dient te zijn op welke plek deze namen zijn geschoond en dat de namen van de individuele ambtenaren dienen te worden gecodeerd, zodat belanghebbende er niet in wordt gehinderd bij de behandeling van de zaak door de Kamer, die in de hoofdzaak beslist, alsnog gericht haar (processuele) standpunt te bepalen. De geheimhoudingskamer zal hierna beoordelen of de Inspecteur aan deze voorwaarde heeft voldaan.

Bescherming privacygevoelige gegevens van niet-natuurlijke personen

3.20.

Naar de geheimhoudingskamer begrijpt is de Inspecteur van mening, dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens van niet-natuurlijke personen aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft, namelijk het zoveel mogelijk kennis kunnen nemen van de ongeschoonde stukken.

3.21.

De geheimhoudingskamer stelt voorop dat aan de bescherming van persoonsgegevens van niet-natuurlijke personen een minder vergaande bescherming toekomt dan aan de bescherming van persoonsgegevens van natuurlijke personen. De bescherming van persoonsgegevens van niet-natuurlijke personen, waaronder bedrijfsgegevens, zoals bedrijfsnamen en contactgegevens e.d., kan echter ook zeer zwaarwegend zijn. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat de gegevens over de niet-natuurlijke personen voor de beslissing van de hoofdzaak niet direct van belang zijn. Gelet hierop is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de Inspecteur bij bescherming van de persoonsgegevens van niet-natuurlijke personen aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens. Hierbij heeft de geheimhoudingskamer in aanmerking genomen dat duidelijk is op welke plek namen en overige gegevens zijn geschoond, zodat belanghebbende er niet in wordt gehinderd bij de behandeling van de zaak door de Kamer, die in de hoofdzaak beslist, alsnog gericht haar (processuele) standpunt te bepalen.

Het belang van ongehinderde opsporing en vervolging van strafbare feiten

3.22.

De Inspecteur heeft aangevoerd dat het belang van ongehinderde opsporing en vervolging van strafbare feiten verhindert de geschoonde gegevens van de stukken a en i aan belanghebbende te openbaren. Mogelijk zou de opsporing en vervolging van strafbare feiten van [C] worden gehinderd door het aan belanghebbende openbaren van door hem geschoonde gegevens. Het is de geheimhoudingskamer niet duidelijk geworden of er in concreto (nog) sprake is van opsporing en vervolging van strafbare feiten, mede omdat de Inspecteur zijn verzoek heeft onderbouwd door te stellen dat “(…) er t.a.v. [C] opsporing en vervolging voor bepaalde strafrechtelijke zaken heeft plaatsgevonden, maar dat ik niet weet of er momenteel nog kwesties spelen”. De door de Inspecteur aangevoerde reden van ongehinderde opsporing en vervolging van strafbare feiten vormt reeds daarom niet (zonder meer) een gewichtige reden.

Artikel 10 van de Wob

3.23.

Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob rechtvaardigt volgens de Inspecteur dat gegevens van de in 1.13 opgenomen stukken worden geschoond.

3.24.

De geheimhoudingskamer is van oordeel dat zelfs indien in het kader van de toepassing van de Wob het beroep van de Inspecteur gegrond zou zijn, dit geen gewichtige reden als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb vormt om de genoemde gegevens te schonen. Immers, voor geheimhouding op de voet van artikel 8:29 van de Awb moet een sterkere grond aanwezig zijn dan de redenen waarom krachtens de Wob een verzoek om informatie kan worden geweigerd (vergelijk Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, 3 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1033, r.o. 3.22 tot en met 3.32).

Beoordeling geheimhouding: de geschoonde stukken

3.25.

In stuk a is één zin geschoond. Deze zin betreft privacy gevoelige gegevens over een derde ( [C] te [plaats] ). Gelet op dat wat hiervóór, bij de bespreking van de gewichtige redenen, is overwogen, acht de geheimhoudingskamer het belang van de Inspecteur bij bescherming van deze gegevens aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens.

3.26.

In stuk b zijn (bedrijfs)namen en andere persoonsgegevens geschoond, alsmede de namen van twee ambtenaren. Gelet op dat wat hiervóór, bij de bespreking van de gewichtige redenen, is overwogen, acht de geheimhoudingskamer het belang van de Inspecteur bij bescherming van deze gegevens aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens. Ten aanzien van de namen van de twee ambtenaren op pagina twee (aangeduid met het cijfer 2) en vier (in de geschoonde stukken aangeduid met het cijfer 6; het betreft de naam van een ambtenaar die werkzaam is op de locatie [adres] ), geldt dat elke naam van een individuele ambtenaar met een unieke codering dient te worden weergegeven, zodat belanghebbende er niet in wordt gehinderd bij de behandeling van de zaak door de Kamer, die de hoofdzaak beslist, alsnog gericht haar (processuele) standpunt te bepalen.

3.27.

In stuk c, op pagina drie, zijn vier nummers van de e‑AD’s en vergunningsnummers van de verzenders en ontvangers geschoond, omdat het op grond van deze informatie mogelijk zou kunnen zijn de namen van de betrokken bedrijven te achterhalen in EMCS. Gelet op dat wat hiervóór, bij de bespreking van de gewichtige redenen, is overwogen, acht de geheimhoudingskamer het belang van de Inspecteur bij bescherming van deze gegevens aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens.

3.28.

In stuk d zijn namen (van ambtenaren), kenmerken van referenties en het nummer van een e-AD geschoond. Voor zover dit de naam van [C] (aangeduid met de letter ‘C’) betreft, is de geheimhoudingskamer van oordeel dat deze naam dient te worden prijsgegeven, omdat deze reeds bekend is bij belanghebbende. Gelet op dat wat hiervóór, bij de bespreking van de gewichtige redenen, is overwogen, acht de geheimhoudingskamer voor het overige het belang van de Inspecteur bij bescherming van deze gegevens aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens. Ten aanzien van de namen van de ambtenaren geldt dat elke naam van een individuele ambtenaar met een codering dient te worden weergegeven (zie 3.26 hiervoor).

3.29.

Ten aanzien van stuk e is het verzoek om geheimhouding vervallen.

3.30.

In stuk f zijn namen en gegevens van derden geschoond. Gelet op dat wat hiervóór, bij de bespreking van de gewichtige redenen, is overwogen, acht de geheimhoudingskamer het belang van de Inspecteur bij bescherming van deze gegevens aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens. De door de Inspecteur aangevoerde controlestrategische reden behoeft dan ook geen nadere bespreking.

3.31.

In stuk g zijn NAW- en andere gegevens, mogelijk herleidbare codes, namen van contactpersonen en de naam van een ambtenaar geschoond. Voor zover dit de naam van [C] betreft, is de geheimhoudingskamer van oordeel dat deze naam dient te worden prijsgegeven, omdat deze reeds bekend is bij belanghebbende. Gelet op dat wat hiervóór, bij de bespreking van de gewichtige redenen, is overwogen, acht de geheimhoudingskamer voor het overige het belang van de Inspecteur bij bescherming van deze gegevens aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens. Ten aanzien van de naam van een individuele ambtenaar geldt dat deze naam met een codering dient te worden weergegeven (zie 3.26 hiervoor). Voor zover rij zeven (de rij die betrekking heeft op belanghebbende) is geschoond (pagina twee) en die gegevens betrekking hebben op belanghebbende is de geheimhoudingskamer van oordeel dat deze gegevens ten onrechte zijn geschoond.

3.32.

In stuk h zijn NAW-gegevens van derden en de naam van een ambtenaar geschoond. Voor zover dit de naam van [C] betreft, is de geheimhoudingskamer van oordeel dat deze naam dient te worden prijsgegeven, omdat deze reeds bekend is bij belanghebbende. Gelet op dat wat hiervóór, bij de bespreking van de gewichtige redenen, is overwogen, acht de geheimhoudingskamer voor het overige het belang van de Inspecteur bij bescherming van deze gegevens aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens. Ten aanzien van de naam van een individuele ambtenaar geldt dat deze naam met een codering dient te worden weergegeven (zie 3.26 hiervoor).

3.33.

In stuk i is één zin geschoond. Deze zin betreft privacygevoelige gegevens over een derde ( [C] te [plaats] ). Gelet op dat wat hiervóór, bij de bespreking van de gewichtige redenen, is overwogen, acht de geheimhoudingskamer het belang van de Inspecteur bij bescherming van deze gegevens aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens.

3.34.

In stuk j zijn namen van derden en de naam van een ambtenaar geschoond. Gelet op dat wat hiervóór, bij de bespreking van de gewichtige redenen, is overwogen, acht de geheimhoudingskamer het belang van de Inspecteur bij bescherming van deze gegevens aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens. Ten aanzien van de naam van een individuele ambtenaar geldt dat deze naam met een codering dient te worden weergegeven (zie 3.26 hiervoor).

3.35.

In stuk k zijn gegevens van drie e-AD’s en daarmee samenhangende EORI-nummers, nummers van vergunningen, kentekens en factuurnummers/data geschoond. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat het belang van de Inspecteur bij bescherming van de factuurnummers/data niet aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming ervan. Gelet op dat wat hiervóór, bij de bespreking van de gewichtige redenen, is overwogen, acht de geheimhoudingskamer het belang van de Inspecteur bij bescherming van deze overige gegevens aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens.

Proceskostenvergoeding

3.36.

Belanghebbende heeft zich in zijn brief van 5 maart 2019 op het standpunt gesteld dat zij in aanmerking komt voor vergoeding van de door haar werkelijk gemaakte proceskosten. Zij heeft zich erover beklaagd dat de Inspecteur met het aanvoeren van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als gewichtige reden een evident ongegronde stelling heeft ingenomen. De Inspecteur heeft zich later niet langer op dit standpunt gesteld. Belanghebbende stelt dat zij onnodig kosten heeft moeten maken door het ontbreken van de benodigde expertise aan de zijde van de Inspecteur. De Inspecteur heeft hiermee naar haar mening onrechtmatig gehandeld. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer is het aan de Kamer van het Hof, die de hoofdzaak zal beslissen, om een oordeel over deze stelling te geven.

Slot

3.37.

Uit dat wat hiervoor is overwogen, volgt dat het verzoek van de Inspecteur om geheimhouding grotendeels is gerechtvaardigd. De geheimhoudingskamer zal de Inspecteur verzoeken of hij bereid is de stukken alsnog, met de aanvullingen als hiervóór beschreven, aan de stukken van het geding toe te voegen. De Inspecteur wordt in de gelegenheid gesteld schriftelijk mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt.

3.38.

Dit houdt in dat de Inspecteur de keuze moet maken de tussenuitspraak van de geheimhoudingskamer (geheel) na te leven of dat niet (geheel) te doen, in welk laatste geval hij de uit toepassing van artikel 8:31 van de Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan dient te aanvaarden (vergelijk Hoge Raad 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3600).

3.39.

De geheimhoudingskamer wijst daarbij op het bepaalde in artikel 8:31 van de Awb, dat, voor zover te dezen van belang, als volgt luidt:

‘Indien een partij niet voldoet aan de verplichting (…) stukken over te leggen (…) kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.’

3.40.

Nadat de Inspecteur op boven bedoeld verzoek heeft gereageerd, zal de geheimhoudingskamer verifiëren of de Inspecteur heeft voldaan aan het verzoek van de geheimhoudingskamer en daarover de Kamer, die de hoofdzaak zal beslissen, op de hoogte brengen.

4 Beslissing