Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3012, 18/00298

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3012, 18/00298

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 augustus 2019
Datum publicatie
30 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:3012
Zaaknummer
18/00298

Inhoudsindicatie

Belanghebbende woonde tussen 1 januari 2014 en 2 augustus 2014 in Nederland. In die periode is zij premieplichtig voor de volksverzekeringen in Nederland. Vanaf 3 augustus 2014 woont belanghebbende in de Verenigde Staten. De Inspecteur heeft het premie-inkomen terecht vastgesteld op het volledige arbeidsinkomen van belanghebbende en heeft het premiedeel van de heffingskorting terecht tijdsevenredig aan belanghebbende toegekend.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 18/00298

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] , Verenigde Staten, domicilie kiezende ten kantore van haar gemachtigde, te [plaats] , Nederland,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 11 april 2018, nummer BRE 16/10230, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden aanslag en daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.750 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.094 (hierna: de aanslag), alsmede een beschikking inzake belastingrente afgegeven ten bedrage van € 105 (hierna: de beschikking), welke aanslag en beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, zijn verminderd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 juni 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Namens belanghebbende is niemand verschenen. De griffier heeft aan gemachtigde van belanghebbende met datum 10 april 2019 een uitnodiging voor het onderzoek ter zitting van de zaak BK-SHE 18/00298, waarin de datum, de plaats en het tijdstip van de zitting zijn vermeld, aangetekend verstuurde naar het door gemachtigde van belanghebbende opgegeven adres.

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende woonde tussen 1 januari 2014 en 2 augustus 2014 in Nederland. In die periode is zij premieplichtig voor de volksverzekeringen in Nederland. Vanaf 3 augustus 2014 woont belanghebbende in de Verenigde Staten.

2.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een premie-inkomen van € 18.750 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.094, alsmede een beschikking inzake belastingrente afgegeven ten bedrage van € 105. In de bezwaarfase heeft belanghebbende gekozen voor toepassing van de regels van binnenlandse belastingplicht.

2.3.

Bij de uitspraak op bezwaar is het volledige bedrag van het inkomstenbelastingdeel van de heffingskorting toegekend. De Inspecteur heeft de heffingskorting voor het premiedeel slechts tijdsevenredig toegekend, namelijk enkel voor de periode tot emigratiedatum. De Inspecteur is hierbij uitgegaan van een emigratiedatum van 5 september 2014.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de Inspecteur het premie-inkomen terecht vastgesteld op het volledige arbeidsinkomen van belanghebbende?

II. Heeft de Inspecteur het premiedeel van de heffingskorting terecht tijdsevenredig aan belanghebbende toegekend?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Niet in geschil is dat belanghebbende vanaf emigratiedatum niet meer premieplichtig is in Nederland. Tevens is niet in geschil voor welke heffingskortingen belanghebbende in aanmerking komt, te weten: de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke arbeidskorting en de alleenstaande-ouderkorting (hierna: de heffingskorting).

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vermindering van de aanslag en tot veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten in de beroepsfase aan de zijde van belanghebbende. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing