Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3014, 18/00651

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3014, 18/00651

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 augustus 2019
Datum publicatie
30 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:3014
Zaaknummer
18/00651

Inhoudsindicatie

In geschil is of de vordering die het UWV op belanghebbende heeft in 2015 negatief loon vormt. Gelet op de omstandigheid dat de vordering in 2015 niet is verrekend, voldaan of rentedragend geworden, zou daarvan uitsluitend sprake kunnen zien indien de vordering in 2015 vorderbaar en inbaar was. In het onderhavige geval is echter niet aan deze voorwaarden voldaan. Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00651

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 9 oktober 2018, nummer BRE 17/4127, in het geding tussen

belanghebbende,

en

De Inspecteur van de belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag en beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.298 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking een bedrag van € 131 aan belastingrente in rekening gebracht (hierna: de rentebeschikking).

1.2.

Na tegen de aanslag en rentebeschikking gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar met dagtekening 8 mei 2017 gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.648, de rentebeschikking dienovereenkomstig verminderd en de Inspecteur gelast aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 11 juli 2019 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [A] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

De Rechtbank heeft, voor zover in de onderhavige procedure relevant, de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

“2.1. Belanghebbende was vóór 2015 werkzaam als taxi-chauffeuse in het ziekenvervoer en was voor een deel arbeidsongeschikt verklaard. Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving zij van 2005 tot en met 2014 een WAO-uitkering.

2.2.

Belanghebbende heeft in 2015 € 27.449 aan inkomsten ontvangen, bestaande uit € 3.366 aan WAO-uitkering, € 227 aan pensioen van St. bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg en € 23.856 aan loon van [het bedrijf] B.V.

2.3.

Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft in zijn brieven van 8 januari 2016, 23 februari 2016 en 2 maart 2016 medegedeeld dat belanghebbende een bedrag van € 18.172,86 aan teveel ontvangen WAO-uitkeringen terug moest betalen. Het UWV heeft in zijn brief van 7 maart 2016 tevens medegedeeld dat het heeft vastgesteld dat belanghebbende voorlopig niet in staat is om dit bedrag terug te betalen. Belanghebbende heeft dat ter zitting beaamd. Een terugbetaling heeft derhalve in het onderhavige jaar niet plaatsgevonden.

2.4.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV over het jaar 2015 het aan het UWV verschuldigde bedrag van afgerond € 18.173 als negatief loon opgenomen. (…)

2.5.

De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag het negatief loon (…) gecorrigeerd. Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar

is ongegrond verklaard.”.

In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast, waarbij het Hof de door de Rechtbank gehanteerde nummering vervolgt:

2.6.

Het UWV heeft belanghebbende bij brief met dagtekening 26 november 2014 medegedeeld dat zij in de periode vóór 1 december 2014 wellicht een te hoge WAO-uitkering heeft ontvangen. Deze brief luidt, voor zover relevant, als volgt:

“(…) Voorlopig geen uitbetaling van uw uitkering

Waarschijnlijk krijgt u vanaf 1 december 2014 geen of een lagere WAO-uitkering. Wij verzoeken u met ingang van december maandelijks uw loonstrook ter beoordeling op te sturen. Zodra de inkomsten uit arbeid zijn beoordeeld ontvangt u eventueel een nabetaling. Als u vóór 1 december 2014 enige tijd te veel uitkering heeft ontvangen, dan moet u een bedrag terugbetalen.

(…)

Nog steeds niet eens met deze beslissing?

Heeft u gebeld, maar bent u het nog steeds niet eens met de beslissing? Dan kunt u vóór 8 januari 2015 een bezwaarschrift indienen. (…)”.

2.7.

De brief van het UWV met dagtekening 23 februari 2016 (zie onder 2.3) luidt, voor zover in de onderhavige procedure relevant, als volgt:

“(…) Wijziging in de uitbetaling van uw uitkering

U ontvangt een uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Vanaf 6 februari 2008 hebben wij uw wisselende inkomsten bij [het bedrijf] BV. beoordeeld. Dit heeft gevolgen voor uw uitkering. Wij hebben besloten om de beoordeling en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering te beperken tot de periode van 6 februari 2008 tot en met 31 januari 2013. (…)

(…)

Terugvordering WAO-uitkering

In verband met bovenstaande heeft u over de periode van 6 februari 2008 tot en met 31 januari 2013 onverschuldigd bruto € 18.172,86 WAO-uitkering ontvangen. Dit bedrag vorderen wij van u terug.

U ontvangt van onze afdeling Invorderen binnenkort bericht over het bedrag dat u moet terugbetalen. (…)”.

2.8.

De brief van het UWV met dagtekening 2 maart 2016 (zie onder 2.3) luidt, voor zover in de onderhavige procedure relevant, als volgt:

“In onze brief van 23 februari 2016 hebben wij u laten weten dat u een bedrag van bruto € 18.172,86 aan ons moet terugbetalen.

Wilt u het bedrag binnen zes weken na datum van deze brief betalen? (…)

(…)

Kunt u het bedrag niet in één keer betalen?

Neem dan vóór de laatste betaaldag contact met ons op. Wij kijken dan samen of u het bedrag in termijnen aan ons kunt betalen. (…)”.

2.9.

Bij brief met dagtekening 7 maart 2016 (zie onder 2.3) heeft het UWV belanghebbende als volgt bericht:

“In onze brief van 23 februari 2016 lieten wij u weten dat u te veel WAO-uitkering heeft ontvangen.

Hoe gaat u betalen?

Het gaat om een bedrag van € 18.172,86.

Wij hebben vastgesteld dat u voorlopig niet kunt terugbetalen. (…)”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de vordering die het UWV op belanghebbende heeft in verband met de verplichting tot terugbetaling van in de periode 6 februari 2008 tot en met 31 januari 2013 ten onrechte aan haar uitgekeerde WAO-uitkeringen

negatief loon vormt in het jaar 2015 (hierna: de vordering).

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben hun standpunten ter zitting nader toegelicht.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.475 en dienovereenkomstige vermindering van de rentebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing