Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3763, 18/00517

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3763, 18/00517

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 oktober 2019
Datum publicatie
26 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:3763
Zaaknummer
18/00517
Relevante informatie
Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Parijs, 20-03-1952 [Tekst geldig vanaf 01-11-1998] art. 1

Inhoudsindicatie

Per 1 januari 2015 is het mantelzorgcompliment vervallen. Omdat voor de partnervrijstelling voor mantelzorgers is vereist dat het mantelzorgcompliment is genoten in het kalenderjaar voorafgaand aan het overlijden, is deze vrijstelling formeel vervallen per 1 januari 2016. Bij het vervallen van het mantelzorgcompliment is niet voorzien in overgangsrecht. Aangezien belanghebbendes moeder is overleden in 2016, heeft belanghebbende op grond van de SW geen recht op de partnervrijstelling (voor mantelzorgers). Naar het oordeel van het Hof eist artikel 1 van het EP EVRM niet dat het vervallen van een wettelijke regeling als de partnervrijstelling voor mantelzorgers gepaard gaat met overgangsrecht dat voorziet in een vorm van eerbiedigende werking. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een individuele en buitensporige last.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00517

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 augustus 2018, nummer BRE 17/4381 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2017 een aanslag in de erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging in het jaar 2016 van € 206.339. Gelijktijdig is bij beschikking € 109 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak van 10 mei 2017 verminderd tot een aanslag berekend naar een belaste verkrijging van € 166.048 en is de belastingrente verminderd tot € 79.

1.3.

Belanghebbende is van die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dat beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Op 2 juni 2016 is overleden [A] (hierna: moeder). Belanghebbende en haar moeder zijn eerstegraads bloedverwanten in de rechte lijn.

2.2.

Belanghebbende staat vanaf haar geboorte op hetzelfde adres ingeschreven als haar moeder. Belanghebbende heeft gedurende ruim elf jaar tot het overlijden van haar moeder mantelzorg verleend aan haar moeder.

2.3.

Aan belanghebbende is ter zake van het overlijden van haar moeder een aanslag erfbelasting van € 29.186 opgelegd naar een belaste verkrijging van € 206.339. De belaste verkrijging is als volgt berekend:

Woning

200.000

Banktegoeden/vorderingen

74.630

Af: Hypotheek woning

45.340

Af: Overige schulden/kosten begrafenis

2.803

Totale verkrijging

226.487

Af: Vrijstelling

20.148

Belaste verkrijging

206.339

2.4.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de vrijstelling van artikel 32, lid 1, ten vierde, letter b, van de Successiewet 1956 (hierna: de SW) ten bedrage van € 60.439 van toepassing verklaard, waardoor de belaste verkrijging is verminderd tot € 166.048 en de aanslag is verminderd tot € 21.019.

2.5.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op de partnervrijstelling als bedoeld in artikel 32, lid 1, ten vierde, letter a, (hierna: de partnervrijstelling) in verbinding met artikel 1a van de SW. Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.

3.4.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing