Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3829, 18/00493, 18/00494,18/00495, 18/00496, 18/00497 en 18/00498

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3829, 18/00493, 18/00494,18/00495, 18/00496, 18/00497 en 18/00498

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 oktober 2019
Datum publicatie
28 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:3829
Zaaknummer
18/00493, 18/00494,18/00495, 18/00496, 18/00497 en 18/00498

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft eenmanszaak, die boekhoudingen verzorgt, belastingadvies geeft en podiumkunst beoefent. De Inspecteur heeft een boekenonderzoek gehouden naar de aangiften IB over 2011 tot en met 2014, dat hij later heeft uitgebreid naar 2010. Belanghebbende heeft personenauto’s ter beschikking gehad die hij niet in zijn aangiften IB heeft vermeld. Er zijn navorderingsaanslagen IB 2010 tot en met 2014 met boetes opgelegd. In geschil is of de Inspecteur de controle kon uitbreiden naar 2010, of hij het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, of hij terecht boetes wegens grove schuld heeft opgelegd en of er grond tot matiging is.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00493, 18/00494,18/00495, 18/00496, 18/00497 en 18/00498

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 juli 2018, nummers BRE 17/6934, 17/6936, 17/6937, 17/6938, 17/6939 en 17/6941 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

inzake na te noemen (navorderings-)aanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn de volgende aanslagen opgelegd:

- een navorderingsaanslag over het jaar 2010 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.297 en uit sparen en beleggen van € 1.635 en bij beschikking een boete van € 452 en heffingsrente van € 420;

- een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.126 en uit sparen en beleggen van € 688 en bij beschikking een boete van € 693 en heffingsrente van € 450;

- een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.712 en bij beschikking een boete van € 187 en belastingrente van € 94;

- een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.617 en bij beschikking een boete van € 484 en belastingrente van € 180;

- een aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.992 en bij beschikking belastingrente van € 54;

- een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2014 naar een bijdrage inkomen van € 1.433 en bij beschikking belastingrente van € 4.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur:

- de navorderingsaanslag over het jaar 2010 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.311 met handhaving van de overige elementen van de aanslag, de boete verminderd naar € 426 en de heffingsrente naar € 337;

- de boetebeschikking bij de navorderingsaanslag over het jaar 2011 verminderd naar € 495 en de aanslag voor het overige gehandhaafd;

- de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en belastingrente over het jaar 2012 gehandhaafd.

- de navorderingsaanslag over het jaar 2013 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.754, de boete verminderd naar € 412 en de belastingrente naar € 162;

- de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.880 en de belastingrente naar € 53;

- de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw voor het jaar 2014 verminderd naar een bijdrage-inkomen van € 1.322 en de belastingrente verminderd naar € 3.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor zover deze de boeten betreffen, de uitspraken op bezwaar vernietigd voor zover deze de boeten betreffen, de boeten als volgt verminderd: de boete IB 2010 tot € 161, de boete IB 2011 tot € 188, de boete IB 2012 tot € 70 en de boete IB 2013 tot € 155 en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.6.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgehad op 1 augustus 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.8.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van de onderneming bestaan uit het verzorgen van boekhouding, het verstrekken van belastingadvies en de beoefening van podiumkunst.

2.2.

Belanghebbende heeft in de jaren 2010 tot en met 2014 achtereenvolgens de volgende personenauto’s ter beschikking gehad:

Merk

Periode

Cataloguswaarde

Opel Antara

van 26 februari 2009 tot 23 juli 2011

€ 41.383

Subaru Forester

23 juli 2011 tot 20 september 2012

€ 32.789

Hyundai Santa Fe

na 14 september 2012

€ 40.972

De kosten van deze personenauto’s zijn ten laste van de eenmanszaak gekomen.

2.3.

Bij belanghebbende heeft eind 2015/begin 2016 een boekenonderzoek plaatsgevonden waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB over de jaren 2011 tot en met 2014 is beoordeeld. In het concept van het controlerapport heeft de Inspecteur vermeld dat hij tijdens het onderzoek de reikwijdte voor de IB heeft uitgebreid naar het jaar 2010. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit boekenonderzoek zijn de onderhavige aanslagen en beschikkingen opgelegd.

2.4.

In het concept van het controlerapport zijn voor de jaren 2010 tot en met 2013 vergrijpboeten van 25% aangekondigd, op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), in samenhang met de paragrafen 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. In de uitspraken op bezwaar zijn de boeten beperkt tot de correcties die hebben plaatsgevonden met betrekking tot het privégebruik van de auto van de zaak. De boete IB 2010 is aldus verlaagd van € 452 naar € 426, de boete IB 2011 van € 693 naar € 495 en de boete IB 2013 van € 484 naar € 412. De boete IB 2012 is gehandhaafd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de Inspecteur bij het boekenonderzoek onzorgvuldig gehandeld door de controle uit te breiden naar 2010?

II. Heeft de Inspecteur het vertrouwensbeginsel geschonden?

III. Heeft de Inspecteur bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2013 terecht een boete wegens grove schuld opgelegd?

IV. Zo ja, bestaat er dan aanleiding de boete te matigen?

V. Is de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase overschreden?

VI. Heeft de Inspecteur terecht heffings- en belastingrente op de aanslagen berekend?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag, de tweede, de vierde en vijfde vraag, bevestigend en de derde en zesde vraag ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de boete- en rentebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

4 Gronden

5 Beslissing