Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3835, 18/00716 en 19/00047

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3835, 18/00716 en 19/00047

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 oktober 2019
Datum publicatie
28 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:3835
Formele relaties
Zaaknummer
18/00716 en 19/00047

Inhoudsindicatie

Verwijzing van Hoge Raad 7 december 2018, nr. 17/01211, ECLI:NL:HR:2018:2264.

Eerst dient beoordeeld te worden of de in geschil zijnde kosten in rechtstreeks oorzakelijk verband met de verkochte aandelen hebben gestaan. Indien een dergelijk verband op balansdatum niet kan worden vastgesteld, zijn deze kosten aftrekbaar en hoeven ze niet als transitorische post te worden geactiveerd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 18/00716 en 19/00047

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 21 januari 2016, nummer LEE 14/3447, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 5 januari 2013 voor het jaar 2008 de aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: de aanslag) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 38.304. Tevens is bij beschikking het verlies van het jaar 2008 (artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969; hierna: Wet Vpb 1969) vastgesteld op nihil. Ook is haar bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking heffingsrente) tot een bedrag van € 1.054. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij zijn in één geschrift vervatte uitspraken van 9 juli 2014, de aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van nihil en de verliesvaststellingsbeschikking gewijzigd in die zin dat het jaarverlies 2008 op € 34.808 is vastgesteld. Daarnaast heeft zij de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt en de Staat veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade.

1.3.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank hebben de Inspecteur en belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij zijn uitspraak van 31 januari 2017, nr. 16/00228 en 16/00262, ECLI:NL:GHARL:2017:636, (hierna: de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden), heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep gegrond en het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissing met betrekking tot de immateriële schadevergoeding, de proceskosten in beroep en het griffierecht

1.4.

De uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden is op het beroep in cassatie van belanghebbende en na een door advocaat-generaal Wattel op 17 oktober 2017 genomen conclusie (ECLI:NL:PHR:2017:1135), bij arrest van de Hoge Raad van 7 december 2018, nr. 17/01211, ECLI:NL:HR:2018:2264 (hierna: het verwijzingsarrest), vernietigd en verwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.

1.5.

Belanghebbende heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld door het Hof, bij brief van 12 februari 2019 een conclusie op het verwijzingsarrest ingediend. De Inspecteur is door het Hof in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verwijzingsarrest en de conclusie van belanghebbende, hetgeen hij heeft gedaan bij conclusie van 8 maart 2019.

1.6.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende bij brief van 13 september 2019 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift doorgezonden aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 september 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.8.

De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en, door tussenkomst van de griffier, aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad de feiten en omstandigheden als volgt weergegeven:

“2.1.1. [gemachtigde 1] (hierna: [gemachtigde 1] ) hield in 2008 99,9 percent van de aandelen in belanghebbende, die op haar beurt onder meer een deelneming van 46 percent hield in [Holding] B.V. (hierna: Holding) en een deelneming van 93,75 percent in [A] B.V. Deze laatste vennootschap hield een deelneming van 5 percent in Holding. De andere aandeelhouders van Holding waren [B] B.V. (voor 24,5 percent), en [C] B.V. en [D] B.V. (tezamen 24,5 percent).

2.1.2.

Holding hield in 2008 een aantal dochtervennootschappen. Een deel daarvan was opgenomen in een fiscale eenheid met Holding als moedermaatschappij.

2.1.3.

Op 20 december 2006 werden tijdens een informeel overleg van de aandeelhouders van Holding de opties besproken in verband met het verwachte terugtreden van [gemachtigde 1] als bestuurder van Holding, en diens opvolging. Belanghebbende en [A] B.V. hebben vervolgens besloten de in hun bezit zijnde aandelen in Holding te verkopen.

2.1.4.

Na het beproeven van andere transacties is op [datum] 2009 een koopovereenkomst getekend waarin is vastgelegd dat [E] B.V. de aandelen in Holding zou overnemen van belanghebbende en haar medeaandeelhouders. De levering van de aandelen vond plaats op 29 mei 2009.

2.1.5.

Holding heeft in 2006, 2007 en 2008 kosten gemaakt in verband met de mogelijke verkoop van haar aandelen. Zij heeft die kosten doorberekend aan haar aandeelhouders, onder wie belanghebbende. In het jaar 2008 gaat het om een totaalbedrag van € 1.022.350 aan kosten voor de volgende diensten:

( i) strategisch advies, het identificeren van

potentiële kopers en het begeleiden van de voorgenomen

verkoop in algemene zin;

(ii) consultancy ten behoeve van de verkoop;

(iii) vendor due diligence onderzoek en rapport;

(iv) juridisch advies en het opstellen van een koopovereenkomst; en

( v) het inrichten van een digitale dataroom.

2.1.6.

Belanghebbende heeft - naar rato van haar belang van 46 percent in Holding - van het totaal van deze kosten € 470.281 voor haar rekening genomen. In haar aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 heeft zij € 428.536 daarvan ten laste van de winst gebracht. Het restant heeft zij aangemerkt als niet-aftrekbare kosten ter zake van de vervreemding van een deelneming.”

2.2.

In een stuk van [gemachtigde 1] van 30 oktober 2015, ingediend bij de Rechtbank, geeft hij aan:

“het opstarten van de uitwerking van de Koopovereenkomst beschouw ik nog steeds als het eerste “Voorgenomen Besluit” in bestuurlijke zin. Mijn definitieve besluit op basis van de harde gegevens en de emotie vond pas plaats in maart 2009”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft na verwijzing het antwoord op de vraag of kosten in verband met verkoop van aandelen ter hoogte van € 428.536 (geheel of gedeeltelijk) van de winst aftrekbaar zijn.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende en de Inspecteur concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep bij de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing