Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4047, 18/00365 en 18/00366

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4047, 18/00365 en 18/00366

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 oktober 2019
Datum publicatie
11 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:4047
Formele relaties
Zaaknummer
18/00365 en 18/00366

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbenden, opgericht naar het recht van Hong Kong, zijn informatiebeschikkingen opgelegd. Na het opleggen van de informatiebeschikkingen zijn in overleg (hernieuwde) boekenonderzoeken gestart. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur – ondanks dat in het kader van de boekenonderzoeken informatie is verstrekt – nog steeds belang heeft bij de informatiebeschikkingen. De informatiebeschikkingen zijn verder voldoende concreet en proportioneel. Het Hof gaat voorbij aan het argument van belanghebbenden dat privacyregels belemmeren dat de informatie moet worden verstrekt. Belanghebbenden krijgen nog een termijn om aan de informatieverplichting te voldoen. Omkering en verzwaring van de bewijslast wordt nu nog niet toegepast. De door de Rechtbank toegekende vergoeding voor immateriële schade blijft in stand.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00365 en 18/00366

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende A] Limited,

domicilie kiezend te [plaats 1] ,

en

[belanghebbende B] Limited,

domicilie kiezend te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbenden,

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 juni 2018, nummers BRE 16/2853 en 16/2854 in het geding tussen

belanghebbenden,

en

de Inspecteur,

inzake de hierna te vermelden informatiebeschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbenden afzonderlijk, met dagtekening 18 februari 2015, een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven met betrekking tot op te leggen aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2011 tot en met 2013. Belanghebbenden hebben daartegen bij afzonderlijke brieven van 31 maart 2015, door de Inspecteur ontvangen op 1 april 2015, bezwaar gemaakt.

1.2.

Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 1 april 2016 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbenden ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbenden hebben daartegen, elk afzonderlijk, op 10 mei 2016, ingekomen bij de Rechtbank op 11 mei 2016, beroep ingesteld. Ter zake van de beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van elk van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de Inspecteur en de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade, (proces)kosten en het griffierecht.

1.4.

Tegen deze uitspraak hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van elk van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 508. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.5.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbenden hebben het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.6.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

De zitting heeft plaatsgehad op 17 juli 2019 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbenden, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.8.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

‘2.1. Belanghebbenden maken onderdeel uit van de [C Groep] . Beide vennootschappen zijn opgericht naar het recht van Hong Kong. De aandelen in belanghebbenden worden (indirect) gehouden door twee in Nederland wonende directeuren-grootaandeelhouders (hierna: de aandeelhouders).

2.2.

Op 28 november 2012 heeft de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbenden ter zake van de directeursbeloningen van de aandeelhouders een verzoek ingediend voor toepassing van de vrijstellingsmethode voor de inkomstenbelasting als bedoeld in art. 21, eerste en tweede lid, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Speciale Administratieve Regio Hongkong van de Volksrepubliek China tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: het Verdrag).

2.3.

Op 14 oktober 2013 heeft de inspecteur aangekondigd een boekenonderzoek in te stellen naar de aanvaardbaarheid van de toepassing van de gevraagde vrijstellingsmethode. In dezelfde brief kondigt de inspecteur aan dat hij zich in dat kader een beeld wil vormen van diverse vennootschappen van de [C Groep] , waaronder belanghebbenden. In de brief is verder opgenomen:

“Om het onderzoek te bespoedigen is het nodig dat wij over de volledige administratie

kunnen beschikken. Ik verzoek u dan ook ervoor te zorgen dat de hele administratie van uzelf als die van [belanghebbende B] Limited, [belanghebbende A] Limited en [D ltd] van de jaren 2011 tot en met 2012 op het controle-adres beschikbaar zijn.”

2.4.

Belanghebbenden hebben een gedeelte van de gevraagde informatie verstrekt. Op basis daarvan is bij de inspecteur ten aanzien van belanghebbenden een vermoeden van belastingplicht voor de vennootschapsbelasting in Nederland ontstaan.

2.5.

Op 27 juni 2014 heeft de inspecteur bij separate brieven aan beide belanghebbenden aangekondigd over te gaan tot uitreiking van aangiftebiljetten vennootschapsbelasting over de jaren 2011 en volgende. Ook heeft de inspecteur opnieuw een informatieverzoek gedaan aan beide belanghebbenden, onder meer inhoudende:

2. Administratie

Om de belastingplicht te kunnen beoordelen, heb ik naast de informatie die wordt gevraagd

in de aangiftebiljetten inzage nodig in de administratie van de vennootschap. Op grond van het bepaalde in artikel 47, eerste lid AWR is de vennootschap gehouden deze inzage te verschaffen. (...)

Onder verwijzing naar artikel 47, eerste lid AWR verzoek ik u bij deze dan ook de volledige

administratie (inclusief het e-mailverkeer) van de vennootschap over de jaren 2011 tot en

met 2013 ter inzage aan mij toe te sturen.

Mocht de omvang van de administratie dusdanig groot zijn dat de overlegging daarvan

redelijkerwijs niet mogelijk is, dan hoor ik dat graag van u en zoeken we samen naar een

werkbare oplossing. (...)”

2.6.

De inspecteur heeft het informatieverzoek nadien nog enkele malen herhaald. Belanghebbenden hebben geen nadere informatie verstrekt. Met dagtekening 18 februari 2015 zijn de informatiebeschikkingen genomen met betrekking tot de nog op te leggen aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2011 tot en met 2013. In die beschikkingen is wederom om de in 2.5 genoemde informatie gevraagd.

2.7.

Naar aanleiding van een klacht van belanghebbenden van 8 januari 2016 is tussen partijen overeengekomen dat een hernieuwd boekenonderzoek zal worden uitgevoerd, door andere inspecteurs. Op 11 augustus 2016 is het hernieuwde boekenonderzoek aangekondigd. Het doel van dit onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften vennootschapsbelasting van de jaren 2011 tot en met 2015 van onder andere belanghebbenden. Het onderzoek is beperkt tot:

- de verrekenprijzen tussen belanghebbenden en enkele groepsvennootschappen;

- de vaststelling van de vestigingsplaats van belanghebbenden en een andere groepsvennootschap.

Het boekjaar 2014 is aangewezen als startpunt van het onderzoek.

2.8.

In het kader van het hernieuwde boekenonderzoek hebben belanghebbenden hun administraties over het jaar 2014 beschikbaar gesteld aan de inspecteur, met uitzondering van het e-mailverkeer. Inzage in het e-mailverkeer is uitgesteld in afwachting van de eerste uitkomsten van het hernieuwde boekenonderzoek.

2.9.

Bij de uitspraken op bezwaar van 1 april 2016 heeft de inspecteur de informatiebeschikkingen gehandhaafd. Hiertegen richten zich de beroepen.’

Het Hof voegt hier de volgende feiten aan toe, waarbij het Hof aansluit op de nummering van de Rechtbank:

2.10.

In het 10-dagenstuk van belanghebbenden staat vermeld:

‘Vanuit Hong Kong is de financiële administratie van belanghebbende (en [belanghebbende B] ) verstuurd naar het kantoor van [E groep] te [plaats 2] .

(…)

Tijdens de bespreking op 18 december 2018 is de financiële administratie voor de eerste maal aan de inspecteur ter inzage beschikbaar gesteld.’

2.11.

Tot de financiële administratie behoren onder andere e-mails met de volgende

adresserings-, verzend- en onderwerpregels:

“Van: [F] ( [G] ) [ [e-mailadres 1] ]

Verzonden: vrijdag 6 december 2013 13:17

Aan: [H]

Onderwerp: [onderwerp] ( [nummer] + [nummer] )

(…)”

“Van: [voornaam 1] ( [G] ) [ [e-mailadres 2] ]

Verzonden: woensdag 31 oktober 2012 10:21Aan: [J] ; [K] ; [L]

Onderwerp: [M] and [belanghebbende B] – [N] by 22/11/2012

(…)”

“Van: [voornaam 1] ( [G] ) [ [e-mailadres 2] ]

Verzonden: dinsdag 20 december 2011 11:34

Aan: [J]

Cc: [O] ; [P] ; [voornaam 2] ( [G] ); [voornaam 3] ( [G] )

Onderwerp: [Q]

(…)”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft de Inspecteur nog belang bij de informatiebeschikkingen?

  2. Zijn de vragen in de informatiebeschikkingen voldoende concreet?

  3. Zijn de vragen in de informatiebeschikkingen proportioneel?

  4. Indien de voorgaande vragen positief worden beantwoord: dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard?

3.2.

Het geschil in incidenteel hoger beroep betreft het antwoord op de vraag of de Rechtbank terecht de Inspecteur heeft veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade en de daarmee samenhangende veroordeling tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht (vraag 5).

3.3.

Belanghebbenden zijn van mening dat de vragen 1 tot en met 3 ontkennend moeten worden beantwoord. Indien wordt toegekomen aan vraag 4, beantwoorden belanghebbenden deze vraag eveneens ontkennend. Belanghebbenden beantwoorden vraag 5 bevestigend.

De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.4.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep en incidenteel hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, die als hier ingevoegd moeten worden aangemerkt. Voor wat hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.5.

Belanghebbenden concluderen in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de informatiebeschikkingen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.6.

De Inspecteur concludeert ter zake van het incidentele hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van immateriële schade, de (proces)kosten en het griffierecht. Belanghebbenden concluderen tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank op dit punt.

4 Gronden

5 Beslissing