Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:451, 17/00180

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:451, 17/00180

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 februari 2019
Datum publicatie
11 april 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:451
Zaaknummer
17/00180
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 52

Inhoudsindicatie

Art 52(a), eerste lid AWR. Informatiebeschikking. Het Hof oordeelt dat er geen sprake meer is van een informatieverzuim. Dit betekent dat er geen reden is voor omkering van de bewijslast en dat de informatiebeschikking wordt vernietigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00180

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West‑Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 februari 2017, nummer BRE 15/4813, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna genoemde informatiebeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 30 juli 2014 is aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven over de jaren 2007 tot en met 2009. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de informatiebeschikking aangepast en belanghebbende een termijn van vier maanden gesteld om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. De Rechtbank heeft verder gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan belanghebbende vergoedt, de Minister van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot een vergoeding van geleden immateriële schade ten bedrage van € 167 en de Inspecteur veroordeeld tot een vergoeding van geleden immateriële schade ten bedrage van € 333.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier van het Hof heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5.

Op 20 april 2018 heeft het Hof met instemming van partijen een inlichtingencomparitie gehouden te ’s-Hertogenbosch. Voor M. Harthoorn, raadsheer‑commissaris zijn toen verschenen voor het verstrekken van inlichtingen, belanghebbende, en namens de Inspecteur [inspecteur 1] .

1.6.

Van het verhandelde tijdens de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben beide partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

De zitting heeft plaatsgehad op 13 december 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, voornoemde [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende geniet een pensioen van de NAVO (hierna: het NAVO-pensioen). Aan hem zijn over de jaren 2007 tot en met 2009 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt. Deze bezwaren zien, kort gezegd, op de wijze waarop het NAVO-pensioen in de heffing van de IB/PVV wordt betrokken.

2.2.

Op 20 december 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende voorgesteld een vaststellingsovereenkomst te sluiten over de afwikkeling van zijn bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV over de jaren 2007 tot en met 2009, waarbij hem ook de mogelijkheid is geboden van een reguliere afdoening van de bezwaren. Nadat de toenmalige gemachtigde van belanghebbende in reactie daarop had verzocht om een spoedige afwikkeling van de bezwaren, heeft de Inspecteur met dagtekening 23 januari 2014 een drietal nagenoeg gelijkluidende vragenbrieven gestuurd over respectievelijk de jaren 2007, 2008 en 2009. In deze brieven heeft de Inspecteur, voor zover nog relevant in hoger beroep, om de volgende informatie verzocht:

“1. Overlegging van het arbeidscontract of de arbeidscontracten van [belanghebbende] , betreffende zijn werkzaamheden voor NAVO, waaruit blijkt welke werkzaamheden [belanghebbende] gedurende de jaren heeft verricht. Graag een uitvoerige toelichting over de gehele periode, zodat blijkt wanneer hij zijn werkzaamheden bij NAVO is aangevangen en wanneer hij deze heeft beëindigd. Gelieve ook aan te geven of er sprake is geweest van carrièresprongen.

2. Een afschrift of de afschriften van de reglementen/overeenkomsten (of anderszins) te overleggen waaruit de pensioenrechten van [belanghebbende] jegens NAVO voortvloeien. Indien deze in de tijd dat [belanghebbende] werkzaam was bij NAVO zijn gewijzigd, gelieve dan alle afzonderlijke versies te overleggen.

3. Heeft [belanghebbende] financieel bijgedragen aan zijn NAVO-pensioen? Zo ja, op welke wijze? Graag een overzicht waaruit blijkt wat hij jaarlijks heeft bijgedragen, gedurende de gehele arbeidzame periode. Gelieve bij dit overzicht de betreffende salarisspecificaties, jaaropgaven en betalingen te overleggen, waaruit dit blijkt. Gelieve ook te specificeren wat NAVO jaarlijks ten behoeve van de opbouw van het pensioen van [belanghebbende] heeft bijgedragen/opgebouwd.

(…)

7. U gaat er bij “Periode 1: tot 1 januari 1995” van uit dat de uitkeringen van pensioen die voortvloeien uit de pensioenafspraken opgebouwd tot 1 januari 1995 geheel zijn vrijgesteld van heffing. Op basis van welk(e) artikel(en) van de NAVO-pensioenregeling(en) baseert u dit? (…)”

2.3.

Aangezien belanghebbende de vragen uit de brieven van 23 januari 2014 niet binnen de gestelde termijn heeft beantwoord, heeft de Inspecteur hem een brief met dagtekening 27 februari 2014 gestuurd met het verzoek aan te geven of hij een vaststellingsovereenkomst wenste te sluiten en zo niet of hij dan vóór 14 april 2014 de op 23 januari 2014 gestelde vragen wilde beantwoorden.

2.4.

Met dagtekening 9 april 2014 heeft de Inspecteur opnieuw aan belanghebbende verzocht de vaststellingsovereenkomst te tekenen of de op 23 januari 2014 gestelde vragen te beantwoorden en heeft hem daarbij een nieuwe termijn gesteld tot 9 mei 2014.

2.5.

Aangezien belanghebbende de vragen niet binnen de gestelde termijn heeft beantwoord, heeft de Inspecteur met dagtekening 30 juli 2014 een informatiebeschikking vastgesteld in verband met de afhandeling van de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV over de jaren 2007 tot en met 2009 wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt bij brief van 6 augustus 2014. Bij brief van 5 september 2014 heeft belanghebbende nogmaals bezwaar gemaakt en is hij volgens hem ten overvloede ingegaan op de gestelde vragen.

2.6.

Bij brief van 13 oktober 2014 heeft de Inspecteur zijn voornemen tot ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de informatiebeschikking aan belanghebbende kenbaar gemaakt en hem daarbij gewezen op zijn recht te worden gehoord. Bij brief van 31 oktober 2014 heeft belanghebbende aan de Inspecteur kenbaar gemaakt hiervan gebruik te willen maken en daarbij verzocht om te worden gehoord door de directeur van de Belastingdienst. Dit laatste verzoek is door de Belastingdienst afgewezen. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 16 januari 2015, een ingesproken bericht op het antwoordapparaat van 21 februari 2015 en bij brief van 12 mei 2015 uitgenodigd voor een hoorgesprek op respectievelijk 6 februari 2015, 6 of 9 maart 2015, en 22 mei 2015. Belanghebbende heeft de Inspecteur telkens bericht op de genoemde data verhinderd te zijn. Tevens heeft de Inspecteur belanghebbende de gelegenheid geboden de op de zaak betrekking hebbende stukken tussen 24 maart 2015 en 2 april 2015 in te zien. De Inspecteur heeft de stukken ook als bijlage bij zijn brief van 23 maart 2015 in kopie aan belanghebbende toegestuurd.

Met dagtekening 2 juni 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende een aangetekende brief gestuurd met een uitnodiging voor een hoorgesprek op 12 juni 2015. Op 11 juni 2015 heeft belanghebbende daarop gereageerd met de volgende reactie:

“Ik stel vast dat u geen antwoord gegeven heeft op mijn brief van 31-5-2015. Ik mag er daarom vanuit gaan dat u, zoals gevraagd eerst antwoord geeft en dat de zitting niet doorgaat.”

2.7.

Met dagtekening 12 juni 2015 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij de informatiebeschikking gehandhaafd. Hiertegen richtte zich het beroep.

2.8.

De Inspecteur heeft op de zitting bij de Rechtbank verklaard dat hij met betrekking tot de aanslagen IB/PVV over 2007 tot en met 2009 nog geen uitspraken op bezwaar heeft gedaan.

2.9.

In zijn brief van 26 mei 2017 heeft belanghebbende het volgende vermeld:

“Bij deze repliek gaat naast enige bijlagen voor de rechtsvraag eveneens een pakket dubbelzijdig afgedrukte papieren (bijlage 2) die mijn voormalige werkgever op mijn verzoek en lezende de uitspraak van de rechter uit Breda heeft samengesteld. Dit pakket voldoet niet aan alle vragen, maar het is alles wat nog te vinden was in Nederland en in Brussel”.

In genoemde bijlage bevinden zich onder meer:

  1. alle arbeidscontracten van belanghebbende in de periode van 15 augustus 1979 tot en met 31 augustus 2006 bij [A] ;

  2. de pensioenreglementen van Nato (de “Rules of the Coordinated Pension Scheme vanaf 10 februari 1977, laatstelijk gewijzigd op 28 oktober 2002”);

  3. 118 loonstroken met salarisspecificaties ten aanzien van belanghebbende over de periode januari 1980 tot en met augustus 2006, waarbij per kalenderjaar ten minste één loonstrook is overgelegd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft de rechtmatigheid van de informatiebeschikking, zoals deze is herzien door de Rechtbank. Daarnaast is in geschil of de Inspecteur aan de hoorplicht heeft voldaan.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat de Inspecteur niet aan de hoorplicht heeft voldaan en dat de informatiebeschikking dient te worden vernietigd. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur en vernietiging van de informatiebeschikking. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de informatiebeschikking, op de wijze zoals herzien in de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing