Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-04-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1200, 19/00078

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-04-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1200, 19/00078

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 april 2020
Datum publicatie
14 april 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:1200
Zaaknummer
19/00078

Inhoudsindicatie

Belanghebbende kan niet worden gevolgd in haar stelling dat zij de verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald en het moet voor haar ook redelijkerwijs kenbaar zijn geweest dat zij niet heeft betaald. Naar het oordeel van het Hof is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Principaal hoger beroep ongegrond. De heffingsambtenaar heeft onbevoegd incidenteel hoger beroep ingesteld. Incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00078

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenburg aan de Geul,

hierna: de Heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 1 februari 2019, nummer ROE 18/2080 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is op 15 augustus 2018 onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 63,90 (hierna: de naheffingsaanslag).

Na daartegen gemaakt bezwaar is de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de rechtsgevolgen in stand gelaten op grond van artikel 8:72, lid 3, Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de Heffingsambtenaar opgedragen om het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 256 (wegens kosten van verleende rechtsbijstand).

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.5.

Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Op 15 augustus 2018, omstreeks 14:55 uur, heeft verbalisant [verbalisant] (hierna: de verbalisant) geconstateerd dat de auto van belanghebbende, met kenteken [kenteken] , stond geparkeerd op een parkeerplek aan de Cauberg te Valkenburg aan de Geul. Op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2018 (hierna: de Verordening) van de gemeente Valkenburg aan de Geul (hierna: de gemeente) en het Aanwijzingsbesluit betaald- en vergunningparkeren 2018 (hierna: het Aanwijzingsbesluit) is op de betreffende parkeerplek aan de Cauberg op voornoemd tijdstip parkeerbelasting verschuldigd. De verbalisant heeft, zoals blijkt uit een op ambtseed opgemaakt brondocument met dagtekening 15 augustus 2018, geconstateerd dat de auto van belanghebbende geen geldig parkeerkaartje had. Als gevolg daarvan is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag bestaat uit een bedrag van € 1,90 voor de parkeerduur van een uur en uit een bedrag van € 62 aan in rekening gebrachte kosten.

2.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 21 augustus 2018 heeft het Hoofd stafafdeling middelen van de gemeente, [A] het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard. Dit besluit is bij besluit van 17 oktober 2018 bekrachtigd door de heffingsambtenaar van de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking gemeenten en Waterschappen (hierna: BsGW), [B] .

2.3.

Op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar heeft de Rechtbank beslist dat uit het in 2.2. genoemde bekrachtigingsbesluit volgt dat het Hoofd stafafdeling middelen van de gemeente niet bevoegd was tot het nemen van het bestreden besluit. Om die reden heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard. Omdat de inhoud van het onbevoegd genomen besluit echter de rechterlijke toets kon doorstaan, rechtvaardigde de bekrachtiging van het besluit volgens de Rechtbank het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit met toepassing van artikel 8:72, lid 3, Awb. Vanwege de gegrondheid van het beroep heeft de Rechtbank de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 256.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd (hoger beroep belanghebbende)?

2. Is de uitspraak op bezwaar onbevoegd gedaan (incidenteel hoger beroep Heffingsambtenaar)?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord en de tweede bevestigend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing over de proceskostenvergoeding, en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Gronden

5 Beslissing