Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-04-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1210, 19/00405

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-04-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1210, 19/00405

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 april 2020
Datum publicatie
14 april 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:1210
Formele relaties
Zaaknummer
19/00405

Inhoudsindicatie

In geschil is de WOZ-waarde van de woning. Naar het oordeel van het Hof rust op de heffingsambtenaar niet de plicht belanghebbende te wijzen op het doen van een verzoek om gehoord te worden, heeft de rechtbank belanghebbendes verzoek om het verweerschrift van de heffingsambtenaar buiten beschouwing te laten terecht afgewezen, heeft de rechtbank belanghebbendes verzoek tot uitstel van de zitting terecht afgewezen en is de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00405

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 juli 2019, nummer SHE 18/2474 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de Gemeente 's-Hertogenbosch

hierna: de heffingsambtenaar,

betreffende de hierna vermelde WOZ-beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2017 voor het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 vastgesteld op € 426.000 (hierna: de beschikte waarde). Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de woning een aanslag in de onroerendezaakbelasting over het jaar 2018 opgelegd (hierna: de aanslag). De aanslag en de beschikte waarde staan op één aanslagbiljet. De heffingsambtenaar heeft, nadat belanghebbende tegen de beschikte waarde bezwaar gemaakt heeft, bij uitspraak van 31 augustus 2018 de beschikte waarde gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 5 februari 2020 te ‘s-Hertogenbosch.

Ter zitting zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de heffingsambtenaar, [A] en [B] .

1.6.

Het hof heeft aan het einde van deze zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning, een in 2002 gebouwde twee-onder-een-kap met een inhoud van ca. 534 m3. De woning heeft een dakkapel, een aanbouw met een oppervlakte van ca. 28 m2, een tweede aanbouw met een oppervlakte van ca. 20 m2 en een garage met een oppervlakte van ca. 76 m2. De woning en de garage staan op een perceel met een totale oppervlakte van ca. 286 m2.

2.2.

De woning ligt aan het einde van een (voor auto’s) doodlopende straat. De woning ligt ca. 49 cm lager dan omliggende woningen (hierna: kuilligging) en ligt voorts tegen een oudere woonwijk aan (hierna: trendbreuk).

2.3.

Het beroepschrift dat belanghebbende heeft ingediend bij de rechtbank dateert van 10 oktober 2018. Het verweerschrift van de gemeente in eerste aanleg is door de rechtbank ontvangen op 17 mei 2019 en door belanghebbende op 21 mei 2019. De zitting bij de rechtbank heeft plaatsgehad op 28 mei 2019. De rechtbank heeft een verzoek van belanghebbende tot uitstel van de mondelinge behandeling op 28 mei 2019, ter zitting afgewezen.

2.4.

De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep een taxatierapport overgelegd, opgesteld op 23 oktober 2019 door [B] van [kantoor] te [kantoorplaats] (hierna: de taxateur). De waarde van de onroerende zaak is in het taxatierapport bepaald op € 440.000.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is belanghebbende ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase?

II. Is het verweerschrift van de heffingsambtenaar in eerste aanleg ten onrechte niet buiten beschouwing gelaten door de rechtbank?

III. Is belanghebbendes verzoek om de behandeling in eerste aanleg uit te stellen, ten onrechte afgewezen?

IV. Heeft de heffingsambtenaar de beschikte waarde aannemelijk gemaakt?

Belanghebbende is van mening dat de vragen I, II en III bevestigend en vraag IV ontkennend moeten worden beantwoord. De heffingsambtenaar is van mening dat de uitspraak van de rechtbank juist is.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot verlaging van de beschikte waarde naar € 416.000. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing