Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:132, 18/00711 en 18/00712

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:132, 18/00711 en 18/00712

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 januari 2020
Datum publicatie
23 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:132
Formele relaties
Zaaknummer
18/00711 en 18/00712

Inhoudsindicatie

Kolenbelasting. Geen reden af te wijken van HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:851.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00711 en 18/00712

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 13 november 2018, nummer BRE 16/1047 en 16/1048 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde voldoeningen op aangiften.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft over de tijdvakken oktober 2015 en november 2015 aangiften kolenbelasting gedaan voor een bedrag van € 521.654 respectievelijk € 481.882 en de kolenbelasting voldaan. Tegen deze voldoeningen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 september 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, [A] en [B] , en als gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , beiden verbonden aan [kantoornaam] , [C] , verbonden aan [D] , tot hun bijstand vergezeld van [E] en [F] , beiden verbonden aan [G] en [H] , verbonden aan [J] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.6.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is een gemeenschappelijke vennootschap van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . [bedrijf 1] bezit 30% en [bedrijf 2] 70% van de aandelen in belanghebbende. Belanghebbende is in Nederland actief op het gebied van de productie en verkoop van elektriciteit. Belanghebbende exploiteerde in de onderhavige periode naast de enige kerncentrale van Nederland, een kolencentrale en een windturbinepark. De kolencentrale werd hoofdzakelijk gestookt op steenkool. De kolencentrale is in november 2015 gesloten.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is de afschaffing van de vrijstelling uit artikel 44, lid 2, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) per 1 januari 2013 in strijd met Unierecht?

II. Indien vraag I ontkennend moet worden beantwoord: Dient voor bepaling van de hoogte van de kolenbelasting het vocht en de as buiten de maatstaf van heffing te blijven?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar alsmede tot, primair, teruggaaf van hetgeen op de aangiften aan kolenbelasting is voldaan en subsidiair teruggaaf van een bedrag van € 105.896 respectievelijk € 99.322. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing