Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1651, 19/00773

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1651, 19/00773

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 mei 2020
Datum publicatie
2 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:1651
Formele relaties
Zaaknummer
19/00773

Inhoudsindicatie

De woonstaat Nederland is heffingsbevoegd over de eenmalige pensioenuitkering uit België. De uitzondering van artikel 18, lid 3, van het Belastingverdrag Nederland België is niet van toepassing, omdat de uitkering na de einddatum van het contract tot uitbetaling is gekomen en ook niet aannemelijk is gemaakt dat een afkoop vóór de einddatum heeft plaatsgevonden. De inspecteur heeft dan ook terecht de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geweigerd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00773

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West‑Brabant (hierna: de rechtbank) van 7 november 2019, nummer BRE 18/3909 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2015 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1950 en was het gehele jaar 2015 woonachtig in Nederland. Via zijn Belgische werkgever, [de werkgever] , had belanghebbende een pensioenverzekering afgesloten bij [A] (hierna: [A] ).

2.2.

Op 7 februari 2015 heeft belanghebbende een ‘ [fiche] ’ ontvangen. Op het fiche staat vermeld dat de voorziene pensioendatum 1 mei 2015 is en dat bij leven op die datum belanghebbende de mogelijkheid heeft om te kiezen voor een eenmalige uitkering of een gespreide betaling in de vorm van een rente.

2.3.

Op 9 maart 2015 heeft belanghebbende een brief ontvangen van [A] . Hierin staat – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“Uw groepsverzekeringscontract komt op einddatum op 1/05/2015.

Om de storting van uw groepsverzekeringscontract te ontvangen, dient u onderstaande procedure te volgen:

(...)

1. Vul het bijgevoegde betalingsformulier in aan de hand van het verklarend document. Stuur het ons vervolgens op, samen met de nodige documenten die erop vermeld staan (…).

2. Laat het attest van bevestiging van de bankgegevens door uw financiële instelling invullen. Het attest moet naar ons worden toegestuurd (…).”

2.4.

Op 19 maart 2015 heeft belanghebbende een brief naar de Belastingdienst gestuurd, waarin de volgende tekst is opgenomen:

“In de bijlagen stuur ik U een deels ingevuld ‘fiscaal attest’ van mijn Belgische bedrijfspensioenverzekering, een ‘verklarende nota’ en een kopie van mijn paspoort.

Om te voorkomen dat ik in België over dit pensioen ook (bron)belasting zou moeten betalen is het nodig dat ik een door Uw dienst ingevuld attest naar [A] opstuur.

Ik verzoek U derhalve om dit attest verder ingevuld en voorzien van een stempel naar mij terug te sturen zodat ik dit zo spoedig mogelijk met nog andere documenten kan terugsturen naar [A] in [plaats] , België.”

Op 2 april 2015 heeft de Belastingdienst op verzoek van belanghebbende een woonplaatsverklaring verstrekt.

2.5.

Op 23 maart 2015 heeft belanghebbende het ‘uitbetalingsformulier’ ingevuld. Hierin heeft hij meegedeeld dat hij uitbetaling wenst op de bankrekening die belanghebbende daarbij heeft ingevuld.

2.6.

Op 8 april 2015 heeft belanghebbende een herinneringsbrief ontvangen van [A] met dezelfde tekst als in de brief van 9 maart 2015.

2.7.

Op 10 april 2015 heeft belanghebbende een e-mail verzonden aan [A] met het volgende bericht:

“middels deze mail stuur ik U in de bijlagen de door mij in Uw schrijven van 09-03-2015 ontvangen documenten, die door de bevoegde instanties en mij zelf ingevulde en getekend zijn, retour.

Hiermee kan de storting van mijn groepsverzekeringscontract [nummer] gestart worden.”

2.8.

Op 5 mei 2015 heeft belanghebbende van [A] onder vermelding “Einde termijn” een eenmalige uitkering van € 74.266,95 (hierna: de uitkering) ontvangen op zijn bankrekening.

2.9.

Belanghebbende heeft de uitkering in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 voor een bedrag van € 73.252 aangegeven als buitenlandse inkomsten uit vroegere arbeid en hiervoor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting gevraagd.

2.10.

Bij de aanslagregeling is de inspecteur afgeweken van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 en heeft hij de gevraagde aftrek geweigerd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of Nederland volgens het Belastingverdrag Nederland‑België van 5 juni 2001 (hierna: het Verdrag) bevoegd is om over de uitkering van [A] belasting te heffen.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot een vermindering van de aanslag conform de aangifte en een evenredige vermindering van de rentebeschikking. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

3.3.

Niet in geschil is dat de uitkering van [A] op grond van artikel 1.7, lid 2, onderdeel c, in verbinding met artikel 3.82, onderdeel b, Wet IB 2001 tot het belastbaar loon behoort.

4 Gronden

5 Beslissing