Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-06-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1900, 19/00610

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-06-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1900, 19/00610

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 juni 2020
Datum publicatie
29 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:1900
Formele relaties
Zaaknummer
19/00610
Relevante informatie
Wet op belastingen van rechtsverkeer [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 2

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Wet BRV. Belanghebbende is beherend vennoot in een CV. In geschil is of bij belanghebbende sprake is een verkrijging van onroerende zaken is in de zin van artikel 2, lid 1, Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970.

Het hof oordeelt dat volgens de overgelegde akte van levering belanghebbende de onroerende zaken in eigendom heeft verkregen. Verder wijst het hof belanghebbendes beroep op (een analoge) toepassing van onderdeel 9.1 van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 15 oktober 2015 Nr. BLKB 2015/794M; Stcrt. 2015, 36766 af. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige

Belastingkamer

Kenmerk: 19/00610

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West‑Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 september 2019, nummer BRE 17/3449 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 3 november 2016 aangifte overdrachtsbelasting gedaan.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Partijen hebben voorts nadere stukken ingediend.

1.7.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

1.8.

Na sluiting van het onderzoek heeft het hof op 18 juni 2020 een brief van belanghebbende, gedagtekend 17 juni 2020 ontvangen.

2 Feiten

2.1.

[De maatschap] (hierna: de maatschap) was een samenwerkingsverband van natuurlijke personen (hierna: de maten). De maatschap had tot doel het gezamenlijk beleggen in registergoederen. De maten bezaten ieder een evenredig deel van de juridische en economische eigendom van elf onroerende zaken waarin de maatschap belegde (hierna: de onroerende zaken).

2.2.

De maten hebben ieder hun evenredig deel van de onroerende zaken, naar de toestand per 1 juni 2016, ingebracht in een daartoe op [datum 1] 2016 opgerichte commanditaire vennootschap, genaamd [A CV] (hierna: de CV). Bij de oprichting van de CV zijn er ook enkele wijzigingen geweest ten aanzien van de maten. De overgebleven maten en de nieuwe participanten zijn allen commanditaire vennoten geworden in de CV. Belanghebbende is opgericht op [datum 2] 2016 en is beherend vennoot van de CV. De aandelen in belanghebbende zijn in handen van een stichting. Het bestuur van de stichting bestaat uit drie participanten.

2.3.

Bij notariële akte van levering van [datum 3] 2016 zijn de onroerende zaken overgegaan naar belanghebbende in het kader van de inbreng in de CV en is aangifte overdrachtsbelasting gedaan. Ten aanzien van deze overgang heeft belanghebbende op 3 november 2016 een bedrag van € 322.083 voldaan. Volgens de op 10 oktober 2016 ingeschreven eigendomsinformatie uit het Kadaster heeft belanghebbende het recht van eigendom met betrekking tot de overgedragen onroerende zaken en is de CV het betrokken samenwerkingsverband.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de levering van [datum 3] 2016 van de onroerende zaken een verkrijging is in de zin van artikel 2, lid 1, Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: Wet BRV).

3.2.

Belanghebbende concludeert tot teruggaaf van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing