Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:229, 19/00074

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:229, 19/00074

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 januari 2020
Datum publicatie
13 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:229
Formele relaties
Zaaknummer
19/00074

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is terecht als bestuurder aansprakelijk gesteld voor nageheven omzetbelasting. Er is sprake van grove schuld van het lichaam, waardoor niet betalingsonmacht kan worden gemeld. De grove schuld van het lichaam wordt veroorzaakt door het handelen van belanghebbende zelf.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00074

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidenteel hoger beroep van

de Ontvanger van de Belastingdienst,

hierna: de Ontvanger,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 december 2018, nummer BRE 17/3472 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Ontvanger,

betreffende de hierna vermelde beschikking aansprakelijkstelling.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Ontvanger heeft bij beschikking van 13 juli 2016 belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 24.900 voor de door [vennootschap] (hierna: de BV) onbetaald gelaten naheffingsaanslag omzetbelasting over het kalenderjaar 2011.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger de beschikking gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 46.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft een griffierecht geheven van € 128. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Ontvanger heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 17 oktober 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de Ontvanger, [ontvanger 1] , [ontvanger 2] , [ontvanger 3] en [ontvanger 4] .

1.6.

De Inspecteur heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is bestuurder van de BV en was dit ook in het jaar 2011.

2.2.

De BV deed maandaangiften voor de omzetbelasting. Over 2011 heeft de BV, met uitzondering van de maanden februari en juni, nihilaangiften gedaan, zij het voor november eerst nadat aan de BV een naheffingsaanslag naar een geschat bedrag aan omzetbelasting is opgelegd.

2.3.

In oktober 2011 heeft de Rabobank de bankrekeningen van de BV en van belanghebbende geblokkeerd en verkeert de BV in betalingsonmacht. In oktober 2011 heeft Accon AVM de dienstverlening aan de BV beëindigd.

2.4.

Op 13 juni 2012 heeft de Belastingdienst de volgende melding ontvangen:

“Hierbij meld ik betalingsonmacht

[vennootschap] ,

[adres] - [postcode] . [woonplaats] .

Gaarne bevestiging van dit schrijven.

Bij voorbaat dank. [belanghebbende]

[adres] - [postcode] . [woonplaats] ”

Naar aanleiding van deze melding heeft de Ontvanger bij brief van 26 juni 2012 vragen gesteld aan de BV. Bij brief van 3 augustus 2012 heeft de Ontvanger de melding van betalingsonmacht beoordeeld als niet rechtsgeldig, onder opgaaf van de volgende redenen:

- het niet ontvangen van de informatie waar in de brief van 26 juni 2012 om is verzocht;

- het ontbreken van een openstaande schuld van de BV.

2.5.

Op 18 juli 2013 heeft de BV een suppletieaangifte omzetbelasting over het kalenderjaar 2011 ingediend. Hierin is becijferd dat de vennootschap over 2011 € 27.507 aan omzetbelasting is verschuldigd. Dat is € 24.900 meer dan hetgeen in totaal in de maandaangiften over het jaar 2011 is verantwoord. Het meerdere heeft betrekking op omzetbelasting die verschuldigd is geworden ter zake van de oplevering van een bouwproject per 6 december 2011.

2.6.

Met dagtekening 26 augustus 2013 heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 24.900 en gelijktijdig bij beschikkingen een verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.

2.7.

Bij beschikking van 13 juli 2016 heeft de Ontvanger belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de door de BV niet betaalde omzetbelasting ten bedrage van € 24.900.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is belanghebbende terecht als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de omzetbelastingschuld van de BV?

2. Is de regeling van artikel 36, lid 4, Invorderingswet 1990 (hierna: IW) is strijd met artikel 13 EVRM en/of artikel 47 Handvest van de Europese Unie?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing