Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2452, 20/00033

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2452, 20/00033

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 juli 2020
Datum publicatie
3 september 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:2452
Zaaknummer
20/00033

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Verdrag Nederland-België. Vertrouwensbeginsel. Bewuste standpuntbepaling.

Pensioenuitkeringen zijn in 2012 in België niet belast tegen het reguliere tarief. Nederland mag bij een juiste verdragstoepassing op basis van artikel 18, lid 2, Verdrag heffen over de pensioenuitkeringen. Belanghebbende kan aan bewuste standpuntbepalingen van de inspecteur niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat de pensioenuitkeringen niet in de heffing van inkomstenbelasting worden betrokken. Die toezeggingen kunnen redelijkerwijs niet zo worden opgevat dat Nederland zou afzien van belastingheffing, ongeacht de heffing in België. Op basis van de Belgische aangifte had duidelijk moeten zijn dat de veronderstellingen waarop de toezeggingen van de inspecteur waren gebaseerd, onjuist waren. In dat verband worden de kennis en wetenschap van de gemachtigde aan belanghebbende toegerekend. Beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 20/00033

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 december 2019, nummer BRE 18/8182, in het geding tussen de inspecteur en

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] (België),

hierna: belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een beschikking gegeven, waarbij het verlies uit werk en woning over 2012 is herzien. In het desbetreffende biljet is tevens een verliesverrekeningsbeschikking gegeven.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.5.

De inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar hebben toen op digitale wijze aan deelgenomen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.7.

Partijen hebben ieder vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota’s doorgestuurd naar de andere partij. Deze pleitnota’s worden met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende woont sinds 1996 in België. In het kader van een dienstbetrekking bij [A BV] heeft hij een pensioen opgebouwd. Dit pensioen wordt vanaf april 2004 aan hem uitgekeerd door [B BV] .

2.2.

In 2004 en 2005 heeft de gemachtigde namens belanghebbende meerdere malen afstemming gezocht met de Belastingdienst over de Nederlandse belastingheffing over de pensioenuitkeringen op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB), het Belastingverdrag Nederland-België van 5 juni 2001 (hierna: Verdrag) en de goedkeuringswet bij het Verdrag (hierna: Goedkeuringswet).

2.3.

In een brief van 19 maart 2004 heeft de gemachtigde aan de Belastingdienst verzocht om goed te keuren / te bevestigen dat de pensioenuitkeringen tot en met het einde van 2004 kunnen worden uitgekeerd zonder inhouding van (Nederlandse) loonbelasting. Daarnaast is in deze brief verzocht om goedkeuring / bevestiging dat in de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009 rekening kan worden gehouden met een inhouding van maximaal 25% loonbelasting onder verwijzing naar artikel 3 Goedkeuringswet.

2.4.

In een brief van 7 april 2004 is de inspecteur aan het eerste verzoek tegemoet gekomen en heeft hij verklaard dat met ingang van 1 april 2004 [B BV] . mag afzien van inhouding van Nederlandse loonbelasting op het door haar uit te betalen pensioen. Deze verklaring had als uiterlijke vervaldatum 31 december 2004.

2.5.

De gemachtigde heeft in een brief van 12 oktober 2004 op grond van artikel 3 Goedkeuringswet verzocht goed te keuren / te bevestigen dat bij de uitkeringen die in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009 worden gedaan rekening gehouden kan worden met een inhouding van maximaal 25% loonbelasting.

2.6.

In een brief van 19 oktober 2004 reageert de inspecteur als volgt op dit verzoek:

“In antwoord op uw bovengenoemde brief deel ik u het volgende mede.

Uw cliënt dhr. [belanghebbende] heeft uit hoofde van een dienstbetrekking bij [A BV] pensioenrechten opgebouwd. Het betreft dus in eigen beheer opgebouwde rechten. U refereert in uw brief naar de overgangsregeling in het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en België.

Deze overgangsregeling, gebaseerd op de goedkeuringswet, is uitsluitend van toepassing op belastingplichtigen die voldoen aan de drie cumulatieve voorwaarden genoemd in artikel 18, par 2 in genoemd verdrag.

Met betrekking tot pensioenen is bekend dat alleen uitkeringen uit C-polissen niet volledig in de Belgische belastingheffing worden betrokken (art.18, par 2, lid b).

Ik ben dan ook van opvatting dat het in eigen beheer opgebouwde pensioen van uw cliënt op basis van art. 18, par 1 belast is in het woonland.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben ingelicht”

2.7.

De gemachtigde heeft in 2005 de inspecteur verzocht het standpunt uit de brief van 19 oktober 2004 te bevestigen. In een brief van 5 april 2005 reageert de inspecteur hierop als volgt:

“Uw cliënt dhr. [belanghebbende] is woonachtig in België en ontvangt een pensioen ten laste van [B BV] . in Nederland.

Met betrekking tot de verdragstoepassing ben ik van oordeel dat het heffingsrecht over genoemde pensioenuitkering op basis van art. 18, par. 1 wordt toegewezen aan België.

In de circulaire [nummer 1] van 28 april 2004 wordt gesproken over uitkeringen uit een C-polis die niet volledig in de Belgische belastingheffing worden betrokken.

Hoewel uw cliënt pensioenrechten heeft opgebouwd in een C-polis bij [C] is door de overdracht van het betreffende pensioenkapitaal naar de [D BV] de status van C-polis verloren gegaan.

Ik ben dan ook van mening dat aan het overgangsrecht in het verdrag met België niet wordt toegekomen.”

2.8.

De aangiften inkomstenbelasting in Nederland zijn in elk geval vanaf 2004 verzorgd door [E] in [plaats 1] , het kantoor van de gemachtigde. De aangiften personenbelasting in België zijn in dezelfde periode verzorgd door [E] in [plaats 2] .

2.9.

Belanghebbende heeft in 2012 een pensioenuitkering ontvangen van [B BV] . van in het totaal € 97.248. Deze pensioenuitkering is niet in de Nederlandse aangifte inkomstenbelasting vermeld. De aanslag inkomstenbelasting 2012 is overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van negatief € 7.790. Bij beschikking is tegelijkertijd het verlies uit werk en woning over 2012 vastgesteld op € 7.790.

2.10.

In de aangiften personenbelasting in België is de pensioenaanspraak bij [B BV] . in elk geval van 2010 tot en met 2015 vermeld als inkomsten van kapitalen en roerende inkomsten. Dit heeft geleid tot forfaitaire heffing over de waarde van de pensioenaanspraak. De pensioenuitkeringen zelf zijn niet in de aangiften vermeld en ook niet als zodanig in de heffing aldaar betrokken. De bedoelde forfaitaire heffing in België leidt tot een lager bedrag aan verschuldigde belasting dan een heffing over de pensioenuitkeringen tegen het reguliere tarief voor arbeidsinkomsten.

2.11.

In 2017 heeft de Belastingdienst gegevens ontvangen van de Belgische fiscus, waaruit de onder 2.10 vermelde gegevens blijken. Op basis hiervan is de inspecteur tot de conclusie gekomen dat het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen in 2012 tot en met 2015 aan Nederland toekomt. Daarom heeft de inspecteur in een brief van 18 september 2017 belanghebbende medegedeeld dat hij voornemens is om (navorderings)aanslagen 2012 tot en met 2015 op te leggen. Voor 2012 is aangekondigd dat het belastbare inkomen uit werk en woning en het verzamelinkomen zullen worden verhoogd met 50% van de pensioenuitkering, zijnde € 48.624.

2.12.

Volgens het biljet waarin de beschikkingen zijn opgenomen is het inkomen uit werk en woning overeenkomstig de brief van 18 september 2017 verhoogd met € 48.624 tot € 40.834. Als gevolg daarvan bedraagt het verlies uit werk en woning over 2012 nihil. Het genoemde inkomen uit werk en woning is geheel verrekend met nog te verrekenen verliezen uit eerdere jaren. Het na die verrekening resterende verlies uit werk en woning is vastgesteld op € 19.184.

De inspecteur heeft de beschikkingen na bezwaar gehandhaafd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het vertrouwensbeginsel eraan in de weg staat dat de pensioenuitkeringen in de heffing van inkomstenbelasting worden betrokken.

3.2.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing