Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4054, 19/00134

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4054, 19/00134

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 december 2020
Datum publicatie
15 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:4054
Formele relaties
Zaaknummer
19/00134

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag MRB met boete. Diverse onderwerpen (met veelal beroep op Unierecht): schending verdedigingsbeginsel, rente over vermindering van de naheffingsaanslag en vermindering van de boete, vergoeding van werkelijke kosten van bezwaar en beroep, beslissing immateriële schadevergoeding door andere rechters, rente over vergoeding kosten bezwaar en griffierecht.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 19/00134

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 februari 2019, nummer BRE 17/6871 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) over de periode 9 februari 2016 tot en met 8 mei 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond en het bezwaar tegen de boetebeschikking gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ten dele gegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft op 14 september 2020 de wraking verzocht van de drie behandelend raadsheren. Bij uitspraak van 30 september 2020 heeft de wrakingskamer van het hof het verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard (registratienummer 200.283.300/01).

1.7.

Op 30 oktober 2020 is bij het hof een faxbericht van belanghebbende binnengekomen waarin wordt verzocht om het onderzoek ter zitting van 12 november 2020 uit te stellen tot een nader vast te stellen datum. Het hof heeft het verzoek op de hierna onder 4.2 vermelde gronden afgewezen.

1.8.

In hetzelfde faxbericht van 30 oktober 2020 heeft belanghebbende wederom de wraking verzocht van de drie behandelend raadsheren. Het hof heeft dit wrakingsverzoek op de hierna onder 4.4 vermelde gronden niet in behandeling genomen.

1.9.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. De pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.10.

De zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [A] en [B] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.11.

De inspecteur heeft tijdens de zitting, zonder bezwaar van de andere partij, een document overgelegd dat ziet op de uitbetaling van de in deze zaak door de rechtbank uitgesproken kostenvergoedingen voor bezwaar en beroep, de immateriële schadevergoeding en de terugbetaling van het griffierecht.

1.12.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.13.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende was van 17 oktober 2014 tot en met 23 februari 2018 houder van een auto met kenteken [kenteken] .

2.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 8 februari 2016 een rekening MRB aan belanghebbende verzonden. De rekening vermeldt dat de over het tijdvak 9 februari 2016 tot en met 8 mei 2016 verschuldigde MRB van € 511 uiterlijk op 11 maart 2016 moet worden voldaan.

2.3.

Op of omstreeks 8 april 2016 is via geautomatiseerde weg geconstateerd dat de verschuldigde MRB van € 511 nog niet was voldaan (hierna: de betalingscontrole).

2.4.

Belanghebbende heeft de verschuldigde MRB op 11 april 2016 alsnog voldaan.

2.5.

Vanuit het geautomatiseerde systeem van de belastingdienst is een opdracht tot het vaststellen, printen en verzenden van de naheffingsaanslag tot stand gekomen. De naheffingsaanslag is opgelegd met dagtekening 26 april 2016 naar een bedrag van € 511. Tegelijkertijd is bij beschikking een boete van € 158 vastgesteld.

2.6.

Het op naheffingsaanslag verschuldigde bedrag aan MRB is ambtshalve verminderd tot nihil, omdat de verschuldigde belasting op 11 april 2016 alsnog was voldaan. De dagtekening van de kennisgeving ambtshalve vermindering is 2 mei 2016. De boetebeschikking is in stand gebleven.

2.7.

Belanghebbende heeft met dagtekening 2 mei 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.

2.8.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de boetebeschikking verminderd tot € 52.

2.9.

De inspecteur heeft ter ondersteuning van zijn standpunt dat op 8 februari 2016 een rekening MRB aan belanghebbende is verzonden, een computeruitdraai uit het systeem van de belastingdienst overgelegd, met een systeemweergave van de naheffingsaanslag, alsmede een verzendrapport van de rekening.

2.10.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking, de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking vernietigd, de opgelegde boete verminderd naar € 46, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over de bij uitspraken op bezwaar aan belanghebbende toegekende kostenvergoeding van € 492, de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 512, gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt en bepaald dat, indien de schadevergoeding, de vergoeding van proceskosten en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig worden voldaan, de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak door de rechtbank is gedaan.

2.11.

De inspecteur heeft tijdens de zitting bij het hof een uitdraai uit het betalingssysteem overgelegd waarop staat aangegeven dat de proceskostenvergoeding van € 1.004, de immateriële schadevergoeding van € 1.000 en het terug te betalen griffierecht van € 46 op 5 maart 2019 aan de gemachtigde zijn uitbetaald. Eveneens staat vermeld dat op 9 januari 2020 een bedrag van € 16 aan wettelijke rentekosten aan de gemachtigde is betaald.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel geschonden?

  2. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over de vermindering van de naheffingsaanslag?

  3. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over de vermindering van de boete?

  4. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over het terugbetaalde griffierecht?

  5. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke kosten van bezwaar en beroep?

  6. Dient de beslissing op het verzoek om immateriële schadevergoeding worden genomen door andere rechters dan degenen die over de hoofdzaak beslissen?

  7. Heeft de inspecteur de door de rechtbank toegekende kostenvergoeding voor bezwaar niet (tijdig) betaald?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en boetebeschikking.

3.3.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing