Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4058, 20/00028

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4058, 20/00028

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 december 2020
Datum publicatie
5 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:4058
Zaaknummer
20/00028

Inhoudsindicatie

Vergrijpboete, toepassing margeregeling omzetbelasting op schip. Belanghebbende hoefde redelijkerwijs niet te twijfelen aan juistheid factuur leverancier. Geen grove schuld bij toepassing margeregeling op schip.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00028

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 november 2019, nummer BRE 19/1612 in het geding tussen

de inspecteur.

en

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.5.

De inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [A] en [B] en de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.8.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende het incidentele hoger beroep ingetrokken.

1.9.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit de bouw en verkoop van jachten, in- en verkoop van gebruikte jachten en reparatie en onderhoud van zelf gebouwde jachten.

2.2.

[B] , één van de indirecte aandeelhouders van belanghebbende, verzorgt de dagelijkse administratie. Zij maakt de facturen op, verzamelt de bescheiden, houdt de kasadministratie bij en verzorgt de aangiften omzetbelasting. Een externe adviseur, [C] , controleert en corrigeert de ingeboekte administratie bij het opmaken van de jaarrekening en verzorgt de suppletieaangiften omzetbelasting.

2.3.

Met dagtekening 9 april 2014 heeft [D] gevestigde in [plaats 1] , België (hierna: [D] ) aan belanghebbende een factuur uitgereikt voor de verkoop van een schip van het merk [merk 1] (hierna: het schip). Op de factuur is onder meer het volgende vermeld:

“Voor verkoop van een marge schip:

Merk: [merk 1] – Hincodenr. [nummer 1]

Brandmerk: [nummer 2]

340.000,- €

Verklaring: Er is geen BTW teruggevorderd bij de aankoop van de [merk 1] van [E] .

Belastbaar

BTW - 21%

Te betalen

340.000,00 Euro

0,00 Euro

340.000,00 Euro”.

2.4.

[D] heeft het schip gekocht van [E] (hierna: [E] ). Ter zake van deze verkoop heeft [E] met dagtekening 15 juli 2011 aan [D] een factuur uitgereikt. Op de factuur is onder meer het volgende vermeld:

“Hierbij belasten wij u zoals overeengekomen voor de aankoop van

Motorboot merk: [merk 1] Hincodenr. [nummer 1]

Brandmerk [nummer 2]

Bedrag is inclusief BTW”.

€ 400.000.00

2.5.

Belanghebbende heeft het schip per factuurdatum 5 oktober 2014 verkocht aan [F] (hierna: [F] tegen betaling van € 252.500 plus overdracht van een schip, [merk 2] , waarvan de waarde tussen verkoper en koper is vastgesteld op € 60.000.

2.6.

Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015. Van het boekenonderzoek is op 7 mei 2018 een controlerapport opgesteld. In het controlerapport is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“3 Omzetbelasting

(…)

- de aankoop van een jacht van [D] gevestigd in België.

Gegevens jacht: [merk 1] , Hincodenr.: [nummer 1] , Brandmerk: [nummer 2] . Het betreft factuurdatum 9 april 2014, factuurnummer [factuurnummer] en als factuurbedrag € 340.000. Het jacht wordt door [D] als marge-goed gekwalificeerd.

Uit nader onderzoek door de Belgische Belastingdienst blijkt dat het hier niet om een marge-goed gaat aangezien men niet aan de voorwaarden voldoet. Gebleken is dat [D] niet als wederverkoper gekwalificeerd kan worden.

De verkoop van het bovengenoemde jacht heeft plaats gevonden onder de margeregeling. Het betreft factuurdatum 5 oktober 2014. Deze handelwijze is onjuist. Naar aanleiding van bovenstaande had de onderneming deze goederen moeten leveren onder het normale omzetbelastingstelsel. Het jacht is verkocht voor € 312.500.

Dit leidt tot de volgende correctie:

€ 312.500 x 21/121 = € 54.235

Correctie 1: na te heffen € 54.235

6.1

Vergrijpboete omzetbelasting

Over de correctie 1 zijn wij van plan om naast de naheffingsaanslag een vergrijpboete op te leggen ingevolge artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Hierna gaan wij in op de mate van verwijtbaarheid en de hoogte van de boete.

De correctie betreft het niet juist berekenen van de omzetbelasting bij de verkoop van het jacht [merk 1] . Bij deze transactie is de margeregeling voor de omzetbelasting toegepast. Deze handelwijze is onjuist. De levering van het jacht had onder het normale omzetbelastingstelsel moeten plaats vinden.

Het gevolg hiervan is dat er te weinig omzetbelasting is aangegeven en afgedragen.

Bij de aankoop/inruil van het jacht [merk 1] , die aan de verkoop vooraf ging is door [D] te België een factuur uitgereikt.

Als er een factuur uitgereikt wordt hoeft er geen inkoopverklaring uitgereikt te worden. [B] had wel de plicht om na te gaan of [D] als wederverkoper is aan te merken. Dat heeft zij nagelaten. Dat [D] geen wederverkoper is wordt tevens bevestigd door de Belgische Belastingdienst.

Tijdens het inleidend gesprek heeft [B] aangegeven dat zij de aangiften omzetbelasting zelf verzorgt. Zij handelt derhalve op dit vlak namens de besloten vennootschap. De wijze van verwerking van de margeregeling moet haar bekend zijn geweest. De onderneming koopt en verkoopt immers regelmatig boten onder deze regeling. Zelfs als zij slechts op hoofdlijnen op de hoogte was van de manier waarop de margeregeling dient te worden toegepast, kan het niet anders of het moet haar duidelijk geweest zijn dat een metaalconstructiebedrijf geen belastingplichtige is die jachten onder de margeregeling aanbiedt. Naast de omstandigheid dat [B] moet hebben geweten dat de toepassing van de margeregeling in het internationale verkeer extra aandacht behoeft. Daaraan is zij kennelijk voorbijgegaan. Het gaat bovendien om een aanzienlijk bedrag. Het kan dan ook niet anders zijn of zij heeft haar fiscale gedragslijn ten aanzien van deze transactie willens en wetens gekozen.

Op zijn minst is het de belastingplichtige aan te rekenen dat door deze handelswijze/nalatigheid als onaanzienlijke te veronachtzamen risico gelopen werd dat de omzetbelasting tot een te laag bedrag zou worden betaald.

Een dergelijk handelen/nalaten kwalificeert in de regelgeving als (voorwaardelijke) opzet. Bij (voorwaardelijke) opzet geldt een vergrijpboete van 50% van de te betalen belasting. Deze zal naast het bedrag van de belasting worden opgenomen in de naheffingsaanslag.”.

2.7.

De inspecteur heeft de Belgische autoriteiten verzocht om informatie te verstrekken over de transactie tussen belanghebbende en [D] (tegenwoordig: [G] ). De Belgische autoriteiten hebben, voor zover van belang, het volgende medegedeeld:

“1) De verkoop van het schip door de Belgische belastingplichtige [D] BVBA (nu [G] ) aan [belanghebbende] voor 340.000 € : het betreft geen margegoed omdat de voorwaarden daartoe niet voldaan zijn. Het schip werd eerder verworven met toepassing van (Nederlandse) BTW bij een Nederlandse belastingplichtige ( [E] , [adres] , [postcode] [plaats 2] , Nederland, btw-identificatie: [nummer 3] ) en de verkoper ( [G] ) betreft geen belastingplichtige-wederverkoper.”.

2.8.

Naar aanleiding van een nader verzoek om informatie is op 15 maart 2018 van de Belgische autoriteiten onder meer de volgende informatie ontvangen:

“Een kopie van de verkoopfactuur van [E] is beschikbaar. Deze wordt u in bijlage doorgestuurd.

Uit het verslag blijkt dat het aankoopjournaal werd nagezien en dat werd vastgesteld dat de Nederlandse BTW op het aangekochte vaartuig niet werd afgetrokken. De aankoop werd opgenomen als bedrijfsmiddel in rooster 83 van de Belgische BTW-aangifte van juli 2011. Er werd geen Belgische btw over een intracommunautaire verwerving opgenomen in het rooster 55, noch btw afgetrokken in rooster 59.

Betalingsbewijzen noch gegevens omtrent de preciese leverdatum van het vaartuig zijn beschikbaar.

Er bevinden zich geen andere relevante gegevens omtrent deze transactie in het dossier.

Kunt u mij bevestigen of u dit antwoord hebt ontvangen.”.

2.9.

Met dagtekening 28 juni 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd en daarbij tevens bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van 50 procent wegens opzet opgelegd.

2.10.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente verminderd en de vergrijpboete verminderd tot 25 procent wegens grove schuld.

2.11.

De rechtbank heeft de naheffingsaanslag, zoals die luidt na uitspraak op bezwaar, in stand gelaten en heeft de boetebeschikking vernietigd.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de vergrijpboete terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende grove schuld kan worden verweten. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de boetebeschikking. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing