Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4059, 20/00111

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4059, 20/00111

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 december 2020
Datum publicatie
5 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:4059
Formele relaties
Zaaknummer
20/00111
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 6.34, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Periodieke gift, artikelen 6.34 en 6.38 Wet IB 2001.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben gedurende een periode van vijf jaren een periodieke uitkering geschonken aan een ANBI. De schenking is in een notariële akte vastgelegd, waarin ook is bepaald dat de schenking vervalt bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot. Het (gezamenlijk) sterfterisico van de echtelieden was minder dan 1%.

In geschil is of de periodieke uitkering is aan te merken als een periodieke gift of als een eenmalige gift. Uit de huidige wettekst en artikel 47 Wet IB 1964, en uit de wetsgeschiedenis leidt het hof af dat nog steeds ten aanzien van het overlijdensrisico het vereiste geldt van een materiële onzekerheid, waarvan sprake is bij een kans op overlijden gedurende de looptijd van ongeveer 1%. De door belanghebbende gestelde onzekerheid bestaande uit het verlies van de ANBI-status acht het hof onvoldoende buiten de invloedssfeer van belanghebbende gelegen en bovendien onvoldoende te kwantificeren. Het beroep door belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Het hof verklaart het hoger beroep van de inspecteur gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00111

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 december 2019, nummer BRE 17/5167, in het geding tussen

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2012 opgelegd (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.5.

De inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De inspecteur heeft nadien stukken ingediend met datum 15 juni 2020 en belanghebbende heeft gereageerd in zijn stukken met datum 8 juli 2020. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.

Op 18 mei 2004 heeft belanghebbende [A] (hierna: de stichting) opgericht. De stichting heeft als doel om minder bedeelden in Nederland en ver daarbuiten hulp te verlenen en economisch te ondersteunen. Belanghebbende is voorzitter van het bestuur van de stichting. De stichting heeft met ingang van 1 januari 2008 een ANBI-status en had deze status ook in het onderhavige jaar.

2.2.

Bij notariële akte van 22 december 2011 hebben belanghebbende en zijn echtgenote aan de stichting een uitkering geschonken gedurende een periode van vijf kalenderjaren, met ingang van 2011 met jaarlijkse termijnen van elk € 50.000. De termijnen worden jaarlijks voldaan uiterlijk op 31 december.

2.3.

In de schenkingsakte is onder meer het volgende vermeld:

“2. Lijfrente

(...)

2.2.

De verplichting tot schenking vervalt behalve door tijdsverloop van vijf jaar tevens door het overlijden van de langstlevende schenker.

(…)

3. Ontbindende voorwaarde

3.1.

De schenking wordt gedaan onder de ontbindende voorwaarde dat de begiftigde op enig moment gedurende de looptijd van de lijfrente niet (meer) door de inspecteur als een 'algemeen nut beogende instelling' als bedoeld in artikel 6.33 onderdeel b van de Wet inkomstenbelasting 2001 respectievelijk per een januari tweeduizend twaalf artikel 5b Algemene wet inzake rijksbelastingen (of een daarvoor in de plaats getreden regeling) wordt aangemerkt.”.

2.4.

De sterftekans van belanghebbende en zijn echtgenote gedurende de duur van de verplichting tot het doen van een periodieke uitkering aan de stichting is door de inspecteur berekend op 0,03%.

2.5.

Op 6 december 2013 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2012 ingediend waarin hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.986, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 128.387 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 132.147 heeft opgenomen. Belanghebbende heeft een bedrag van € 50.000 als periodieke gift aan de stichting in mindering gebracht op het belastbare inkomen uit werk en woning.

2.6.

Op 15 februari 2016 is aangekondigd dat een boekenonderzoek wordt gestart bij de stichting. Van dat boekenonderzoek is een rapport opgemaakt met datum 4 april 2016. In dat rapport genaamd “Rapport inzake een onderzoek bij een Algemeen Nut Beogende Instelling” (hierna: het rapport) staat onder meer het volgende:

3.1 Reikwijdte van het onderzoek

De rechtsgeldigheid van ANBI-beschikkingen (1) is van rechtswege verlengd door de wetswijzigingen vanaf 1 januari 2010. Het onderzoek heeft als doel vast te stellen of de stichting terecht als ANBI is aangemerkt en deze status kan worden voorgezet.

Kern van de regelgeving is dat zowel uit de doelstelling als uit de feitelijke werkzaamheden moet blijken, dat een instelling geheel of nagenoeg geheel (voor minstens 90%) en bovendien primair en rechtstreeks het algemeen nut beoogt.

Het onderzoek richt zich op de doelstelling(en), de aard en omvang van de feitelijke activiteiten en het vermogen evenals de bestedingen volgens de doelstelling(en).

Daarnaast is getoetst of en in hoeverre de organisatie voldoet aan de overige voorwaarden en bepalingen.

Volledigheidshalve wijs ik u er nog op dat er géén controle heeft plaatsgevonden van enige fiscale aangifte. De organisatie kan dan ook géén vertrouwen ontlenen dat fiscale aangiften (welke dan ook) zijn beoordeeld c.q. gecontroleerd door de Belastingdienst.

In dit rapport zijn de standpunten van de Belastingdienst opgenomen. Dit rapport geeft de uitkomsten weer van het uitgevoerde onderzoek en vermeldt de standpunten van de Belastingdienst. De opgenomen informatie heeft slechts tot doel de aanvaardbaarheid van (…) als algemeen nut beogende instelling zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel m, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 5b Algemene wet inzake rijksbelastingen te toetsen.

Het rapport is slechts met dit oogmerk geschreven en is niet bedoeld voor andere doeleinden.

(…)

5. Conclusie

(…)

Op basis van de verstrekte stukken en de verzamelde informatie heb ik vastgesteld dat de ANBI-beschikking van de stichting gecontinueerd kan worden (…)”.

2.7.

Op 30 augustus 2016 stuurt [B] (hierna: [B] ), werkzaam bij de Belastingdienst als ANBI-specialist van het Programma Zeer Vermogende Personen, een

e-mail aan [C] , die de stichting als adviseur bijstaat. In zijn e-mail met het onderwerp “ANBI beoordeling [A] ” schrijft [B] :

“Geachte heer [C] ,

Enige maanden geleden is er door mijn collega de heer [D] een ANBI-onderzoek verricht bij bovengenoemde stichting op het adres [adres] te [woonplaats] . Hiervan is een rapport opgemaakt dat naar de stichting is verzonden.

Zoals telefonisch met u besproken, zijn er nog enkele vragen bij mij aanwezig. Ik stel u deze

hieronder.

Periodieke gift / omvang vermogen stichting

Uit de schenkingsakte van [datum] 2011 is mij gebleken dat de stichting een periodieke gift heeft ontvangen van [belanghebbende] en mevrouw [E] van € 50.000 jaarlijks, gedurende 5 jaren (2011 tot en met 2015). De verplichting tot schenking vervalt, behalve door het tijdsverloop, tevens door het overlijden van de langstlevende schenker.

In de schenkingsakte is geen bepaling/voorwaarde opgenomen over het eventueel instandhouden van het geschonkene als stamvermogen door de ontvangende stichting.

Uit de bij mij aanwezige financiële overzichten (2012-2014) blijkt dat het eigen vermogen van de stichting is opgebouwd uit Stamkapitaal (2014: € 1.371.622) en een Doelreserve (€ 97.426).

In het beleidsplan op de website zie ik omtrent het aanhouden van vermogen het volgende:

Financiële middelen zodanig beheren of laten beheren dat er een minimale basis fondsgrootte van € 1.250.000,- beschikbaar blijft. Vanuit het rendement op dit minimale fondsbedrag kunnen de beschikbare middelen worden ingezet voor de doelstelling van [A] .

Conform artikel 1b, lid 2, onderdeel a UR AWR kan stamvermogen slechts als zodanig worden aangehouden indien dit door de gever als zodanig is bepaald. Met andere woorden, het bestuur van een stichting kan dit niet zelf bepalen. Zie artikel 1b, lid 2, onderdeel a UR AWR: (….).

• Ik verzoek u mij aan te geven op welke wijze dit stamvermogen is opgebouwd? M.a.w. welke schenkingen hebben dit stamvermogen gevormd? Graag ontvang ik van u bescheiden

(schenkingsakten waaruit blijkt dat schenkingen zijn gedaan onder de voorwaarde van vorming stamvermogen).

• In de exploitatieoverzichten van de stichting zie ik geen giften (zie hierboven genoemd)

binnenkomen. Graag uw uitleg hierover. Waar zie ik in de financiële overzichten deze giften

terug? Worden deze rechtstreeks toegevoegd aan het Stamkapitaal?

• Ik verzoek u mij aan te geven waarvoor de Doelreserve concreet wordt aangehouden? Een

ANBI kan een zogenaamd continuïteitsreserve aanhouden maar er moet wel sprake zijn van

voorziene werkzaamheden binnen een redelijk tijdsbestek. Het lijkt erop alsof het jaarlijkse

exploitatieresultaat volledig wordt bijgeboekt aan de Doelreserve. Graag uw uitleg hierover.

(….)”.

2.8.

Op 12 december 2016 hebben belanghebbende, zijn echtgenote en de stichting een ‘Addendum schenkingen’ opgesteld. In dit addendum zijn partijen overeengekomen dat alle schenkingen in de periode 2006-2020 zijn gedaan onder de voorwaarde dat het geschonken vermogen als stamkapitaal bij de stichting in stand blijft.

2.9.

De aanslag is vastgesteld met dagtekening 7 januari 2017. De inspecteur heeft de betaling van de termijn aan de stichting niet aangemerkt als periodieke gift, maar als andere gift. De door de inspecteur toegestane aftrek is daarom beperkt tot 10% van het verzamelinkomen van belanghebbende en zijn echtgenote (10% van € 406.960 = € 40.696). Het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 86.290. Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen zijn conform de aangifte vastgesteld.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aan de stichting betaalde termijn van € 50.000 is aan te merken als een periodieke gift als bedoeld in artikel 6.34 Wet IB 2001?

Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is tussen partijen in geschil of dit bedrag alsnog als periodieke gift in aanmerking kan worden genomen, wegens een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Gronden

5 Beslissing