Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4112, 18/00674

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4112, 18/00674

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 december 2020
Datum publicatie
11 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:4112
Formele relaties
Zaaknummer
18/00674

Inhoudsindicatie

BPM. Gemachtigde geweigerd wegens beledigend taalgebruik. Hof verlengt redelijke termijn van behandeling met de periode tussen niet doorgaan eerste zitting en de tweede zitting vanwege de weigeringsbeslissing als gevolg van het beledigend taalgebruik.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 18/00674

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 november 2018, nummer BRE 17/2865 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid)

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep (deels) gegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.7.

Op 13 december 2019 heeft een regiezitting plaatsgevonden in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1] (hierna: [gemachtigde 1] ), als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] . Op deze regiezitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en een aantal andere zaken.

1.8.

Van deze regiezitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is verzonden.

1.9.

Naar aanleiding van de uitnodiging voor de zitting van 4 september 2020 heeft [gemachtigde 1] bij brief van 22 juni 2020 een verzoek tot wraking van de behandelend raadsheren ingediend. Dit verzoek is op 27 augustus 2020 door de wrakingskamer afgewezen (registratienummer 200.279.971/01).

1.10.

Naar aanleiding van de door [gemachtigde 1] ingediende pleitnota voor de op 4 september 2020 geplande zitting heeft het hof bij tussenuitspraak van 31 augustus 20201 [gemachtigde 1] geweigerd om nog langer bijstand te verlenen in de onderhavige zaak dan wel belanghebbende te vertegenwoordigen en heeft belanghebbende de gelegenheid gekregen om binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen. De op 4 september 2020 geplande zitting is vervolgens uitgesteld. Belanghebbende heeft de heer [gemachtigde 2] (hierna: [gemachtigde 2] ) aangewezen als nieuwe gemachtigde.

1.11.

Naar aanleiding van de uitnodiging voor hierna te melden zitting heeft [gemachtigde 2] bij brief van 15 oktober 2020 een verzoek tot wraking van de behandelend raadsheren ingediend. Dit verzoek is op 25 november 2020 door de wrakingskamer niet-ontvankelijk verklaard (registratienummer 200.284.610/01). De griffier heeft op 25 november 2020 telefonisch contact gehad met de inspecteur en [gemachtigde 2] en hen medegedeeld dat de wrakingskamer die dag uitspraak heeft gedaan, dat die uitspraak die dag aangetekend aan partijen is verzonden en dat de geplande zitting op 27 november 2020 doorgang zal vinden.

1.12.

De zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende noch haar gemachtigde is verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 13 oktober 2020 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer 1] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 14 oktober 2020 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.

1.13.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt als nader stuk tot de gedingstukken gerekend.

1.14.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.15.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 23 november 2012 aangifte BPM gedaan voor de registratie van een ingevoerde auto BMW 3-serie touring 320d , met VIN eindigend op [nummer 2] (hierna: de auto). De auto heeft als datum eerste toelating [datum] 2012 en heeft een Duits kenteken gehad. Belanghebbende heeft de auto op 25 oktober 2012 in Duitsland besteld. De verkoper heeft de auto gefactureerd op 23 november 2012. De auto had toen een kilometerstand van 482. Op 26 november 2012 is de auto door de RDW gekeurd. De kilometerstand bedroeg toen 535. Op 30 november 2012 heeft de eerste tenaamstelling in Nederland plaatsgevonden op naam van belanghebbende.

2.2.

Belanghebbende is bij de aangifte uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 62.141 en een inkoopwaarde volgens de XRAY koerslijst van € 33.668, resulterend in een afschrijving van 45,82%. De bruto BPM bedraagt volgens de aangifte € 10.156. Het aangiftebiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 5.503 en dit bedrag is door belanghebbende voldaan.

2.3.

De inspecteur heeft bij brief van 23 april 2013 een aankondiging verstuurd met het voornemen om een naheffingsaanslag op te leggen. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om vóór 8 mei 2013 te reageren. Belanghebbende heeft daar geen gebruik van gemaakt.

2.4.

De inspecteur heeft op 18 oktober 2013 een naheffingsaanslag naar een bedrag van € 4.654 opgelegd. De inspecteur is van mening dat er sprake is van een nieuwe auto. De totaal verschuldigde BPM bedraagt volgens de inspecteur € 10.156. Belanghebbende heeft op 4 november 2013 bezwaar gemaakt.

2.5.

Op 30 september 2014 heeft de inspecteur gemachtigde het volgende bericht:

“Bij de Belastingdienst, kantoor Roosendaal zijn onderstaande bezwaarschriften in behandeling met betrekking tot het al dan niet aanmerken van onderwerpelijke voertuigen bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde als BTW auto’s.

In eerdere gesprekken met de heer [A] van kantoor [plaats] en ook heden na het hoorgesprek in een aantal andere zaken, heeft u verzocht de behandeling van de dossiers met betrekking tot dit geschil aan te houden tot het moment dat over deze kwestie uitspraak is gedaan in cassatie. Ik kan hiermee instemmen voor zover het betreft onderstaande dossiers:

(...)”

In het overzicht wordt de zaak van belanghebbende vermeld.

2.6.

Over de kwestie BTW-marge heeft de Hoge Raad op 27 januari 2017 beslist.2

2.7.

Bij brief van 22 februari 2017 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld voor het niet nemen van een uitspraak op bezwaar. De inspecteur heeft op 5 april 2017 uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende in bezwaar, ondanks haar verzoek daartoe, te hebben gehoord.

2.8.

Op 19 en 20 november 2019 heeft gemachtigde telefonisch verzocht om uitstel van de zitting van 13 december 2019 in verband met opgestarte compromisbesprekingen bij de rechtbank Gelderland. Bij brief van 26 november 2019 heeft het hof hiermee ingestemd en besloten de zitting van 13 december 2019 om te vormen tot een regiezitting.

2.9.

Bij brief van 18 februari 2020 heeft de toenmalige gemachtigde het hof bericht dat de compromisbesprekingen niet tot resultaat hebben geleid en dat aanhouding van de onderhanden zaken niet langer wenselijk is.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Kan worden nageheven nadat het belastbare feit heeft plaatsgevonden?

2. Is sprake van schending van de hoorplicht?

3. Dient het verzoek om een immateriële schadevergoeding door andere rechters te worden behandeld?

4. Heeft de rechtbank de immateriële schadevergoeding te laag vastgesteld?

5. Is van belanghebbende terecht respectievelijk naar het juiste bedrag griffierecht geheven?

6. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over de toegekende proceskostenvergoeding, de immateriële schadevergoeding en de terugbetaling van griffierecht?

7. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van werkelijke kosten van bezwaar en proceskosten?

Ter zitting heeft de inspecteur zijn incidentele hoger beroep, waarin hij opkwam tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een gebruikte auto, ingetrokken.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar, en van de naheffingsaanslag.

3.3.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing