Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4113, 19/00246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4113, 19/00246

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 december 2020
Datum publicatie
11 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:4113
Formele relaties
Zaaknummer
19/00246

Inhoudsindicatie

BPM. Gemachtigde geweigerd wegens beledigend taalgebruik. Uitstel zitting wegens bij Europese Commissie ingediende klachten afgewezen. Tweede wrakingsverzoek buiten behandeling gelaten.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 19/00246

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 26 maart 2019, nummer BRE 17/6874, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De griffier van de rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De griffier van het hof heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 519. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft op 14 september 2020 de wraking verzocht van de drie behandelend raadsheren. Bij uitspraak van 30 september 2020 heeft de wrakingskamer van het hof het verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard (registratienummer 200.283.300/01).

1.7.

Op 30 oktober 2020 is bij het hof een faxbericht van belanghebbende binnengekomen waarin wordt verzocht om het onderzoek ter zitting van 12 november 2020 uit te stellen tot een nader vast te stellen datum. Het hof heeft het verzoek op de hierna onder 4.2 vermelde gronden afgewezen.

1.8.

In hetzelfde faxbericht van 30 oktober 2020 heeft belanghebbende wederom de wraking verzocht van de drie behandelend raadsheren. Het hof heeft dit wrakingsverzoek op de hierna onder 4.4 vermelde gronden niet in behandeling genomen.

1.9.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. De pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.10.

De zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen en gehoord [gemachtigde 1] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.11.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.12.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft met dagtekening 14 februari 2017 aangifte BPM gedaan voor de registratie van een ingevoerde auto, een Honda CR-V 1.6D Lifestyle, VIN eindigend op [nummer] (hierna: de auto). De auto heeft als datum eerste toelating [datum] 2016.

2.2.

In de aangifte is de handelsinkoopwaarde bepaald aan de hand van een taxatierapport van [A] Taxaties de dato 14 februari 2017. Belanghebbende is bij de aangifte voor de auto uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 44.540 en een handelsinkoopwaarde op basis van referentievoertuigen gevonden op het internet verminderd met een schadebedrag van € 22.895, resulterend in een afschrijving van 48,6%. De bruto BPM bedraagt volgens de aangifte € 8.618. Het aangiftebiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 4.429 en belanghebbende heeft dit bedrag op 20 februari 2017 voldaan.

2.3.

Op 31 maart 2017 heeft de inspecteur het door [gemachtigde 2] (hierna: [gemachtigde 2] ) namens belanghebbende ingediende bezwaar tegen de voldoening op aangifte ontvangen.

2.4.

Bij brief van 20 juni 2017 heeft de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat hij voornemens is het bezwaar van belanghebbende af te wijzen.

2.5.

Op 7 juli 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden tussen de inspecteur en [gemachtigde 2] .

2.6.

Bij uitspraak op bezwaar van 21 september 2017 heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en een teruggaaf van € 260 verleend in verband met het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2017.1 De inspecteur heeft het verzoek om een vergoeding voor de (werkelijke) kosten van de bezwaarfase afgewezen.

2.7.

In aanloop op het hoger beroep heeft belanghebbende de machtiging van [gemachtigde 2] ingetrokken. Vanaf 28 april 2020 treedt [gemachtigde 1] op als de gemachtigde van belanghebbende.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft de inspecteur de aftrek voor marge-auto te laag vastgesteld?

  2. Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?

  3. Heeft de inspecteur de toegekende immateriële schadevergoeding (tijdig) betaald?

  4. Dient de beslissing op het verzoek om immateriële schadevergoeding te worden genomen door andere rechters dan degenen die over de hoofdzaak beslissen?

  5. Is de hoorplicht in de bezwaarfase geschonden?

  6. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de (werkelijke) kosten van bezwaar?

  7. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over het terugbetaalde bedrag aan BPM?

  8. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over het griffierecht?

  9. Is het door de griffiers van de rechtbank en het hof geheven griffierecht te hoog?

  10. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de (werkelijke) proceskosten?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot terugwijzing naar de inspecteur.

3.3.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing