Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4124, 18/00393

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4124, 18/00393

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 december 2020
Datum publicatie
11 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:4124
Formele relaties
Zaaknummer
18/00393

Inhoudsindicatie

Boekenonderzoek, correcties omzetbelasting en boete. Belanghebbende heeft gefactureerde omzetbelasting niet aangegeven. Vanwege het faillissement van haar afnemer verzoekt zij om verrekening van die omzetbelasting met de nageheven omzetbelasting. Dit wordt afgewezen. Verder maakt belanghebbende niet aannemelijk dat de naheffingsaanslag dient te vervallen, omdat zij met de ontvanger zou hebben afgesproken dat de voorbelasting niet aan haar afnemer zou worden uitbetaald. De boete is terecht opgelegd, maar wordt verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00393

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 5 juli 2018, nummer BRE 17/2054, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 26 maart 2016 over de periode [datum] 2012 tot en met 31 december 2014, onder aanslagnummer [aanslagnummer] , opgelegd een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) van € 59.450 en daarbij bij beschikking een boete van € 29.725 en is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 5.323. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij zijn, in één geschrift vervatte, uitspraken van 3 maart 2017 de naheffingsaanslag verminderd tot € 59.167, de beschikking belastingrente tot € 5.309 en de boete tot € 6.000.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken bij brief van 13 maart 2017 in beroep gekomen bij de Rechtbank Den Haag, die het beroepschrift op 21 maart 2017 heeft doorgezonden aan de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.

1.3.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot € 585, zich onbevoegd verklaard ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding en vergoeding van griffierecht en proceskosten gelast.

1.4.

Bij brief van 23 juli 2018 heeft belanghebbende tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft over het incidentele hoger beroep haar zienswijze ingebracht.

1.6.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Inspecteur bij brief van 8 juli 2019, met bijlagen, vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift doorgezonden aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting, alwaar gelijktijdig zijn behandeld de onderhavige zaak en de zaak ten name van [A] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: [A] ), kenmerk 18/00395, heeft plaatsgehad op 8 augustus 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, [B] , procuratiehouder van belanghebbende, [C] , secretaresse van [B] , en [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , bijgestaan door de controleambtenaren [D] en [E] .

1.8.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is opgericht op [datum] 2012. Haar bedrijfsactiviteiten betreffen het ontwerpen, de enginering, de handel en het plaatsen van zonnecollectorsystemen voor het opwekken en benutbaar maken van energie. Met deze activiteiten is belanghebbende ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).

2.2.

Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014. Van dit boekenonderzoek is het rapport van 12 februari 2016 (hierna: het rapport) opgemaakt.

2.3.

In het rapport is vermeld, dat in de onderzochte periode [C] , destijds directeur van belanghebbende, factureerde aan de klanten van belanghebbende. Verder verzamelde zij de administratie en stuurde deze door naar de administrateur. De administrateur boekte daarna de administratie in per computer en verzorgde, in overleg met belanghebbende, de aangiften omzetbelasting. De accountant van belanghebbende was [accountant] (hierna: [accountant] ).

2.4.

Verder is in het rapport, voor zover thans nog van belang, opgenomen, dat:

-

in de administratie van belanghebbende zijn facturen uit 2013 aangetroffen, waarop omzetbelasting staat vermeld, die niet in de ingediende aangiften 2013 is verantwoord. De omzetbelasting op deze facturen beloopt in totaal € 56.700 (hierna: correctie 1);

-

in 2012 is ten onrechte voorbelasting geclaimd, tot een bedrag van € 2.467, in verband met verricht schilderwerk (hierna: correctie 2); en

-

op 15 januari 2016 is aan belanghebbende een brief gezonden waarin het voornemen tot het opleggen van een vergrijpboete vanwege voorwaardelijke opzet van 50% en de daarbij in aanmerking genomen gedragingen zijn meegedeeld en belanghebbende in de gelegenheid is gesteld binnen 14 dagen hierop te reageren.

2.5.

Correctie 1 betreft de navolgende facturen, die zijn uitgereikt aan [F] , [adres] , Centrumgebouw [plaats] en [G] :

Factuurdatum

Factuurnummer

Omschrijving

Omzet

BTW

5 juli 2013

[nummer 1]

Advieswerkzaamheden 2012

€ 18.000

€ 3.780

1 aug. 2013

[nummer 2]

Advieswerkzaamheden 2012

€ 18.000

€ 3.780

1 sept. 2013

[nummer 3]

Advieswerkzaamheden 2012

€ 18.000

€ 3.780

1 okt. 2013

[nummer 4]

Advieswerkzaamheden 2012

€ 18.000

€ 3.780

15 juli 2013

[nummer 5]

Advieswerkzaamheden jan-mrt 2013

€ 18.000

€ 3.780

15 juli 2013

[nummer 6]

Advieswerkzaamheden jul-sept 2013

€ 18.000

€ 3.780

22 okt. 2013

[nummer 7]

Advieswerkzaamheden apr-jun 2014

€ 18.000

€ 3.780

22 okt. 2013

[nummer 8]

Advieswerkzaamheden 1e kw 2016

€ 18.000

€ 3.780

22 okt. 2013

[nummer 9]

Advieswerkzaamheden apr-jun 2016

€ 18.000

€ 3.780

22 okt. 2013

[nummer 10]

Advieswerkzaamheden 3e kw 2016

€ 18.000

€ 3.780

22 okt. 2013

[nummer 11]

Advieswerkzaamheden okt-dec 2016

€ 18.000

€ 3.780

22 okt. 2013

[nummer 12]

Advieswerkzaamheden jan-mrt 2015

€ 18.000

€ 3.780

22 okt. 2013

[nummer 13]

Advieswerkzaamheden apr-jun 2015

€ 18.000

€ 3.780

22 okt. 2013

[nummer 13]

Advieswerkzaamheden jul-sept 2015

€ 18.000

€ 3.780

22 okt. 2013

[nummer 14]

Advieswerkzaamheden okt-dec 2015

€ 18.000

€ 3.780

Totaal

€ 270.000

€ 56.700

2.6.

Belanghebbende heeft meerdere keren verzocht om teruggaaf van omzetbelasting op de voet van artikel 29 Wet OB voor de onbetaald gebleven facturen van correctie 1. Zij is van mening dat deze teruggaaf kan worden verrekend met het bedrag van de naheffingsaanslag. Deze verzoeken zijn door de Inspecteur afgewezen.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

De nageheven omzetbelasting van correctie 2 is niet meer in geschil. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I Is terecht het bedrag van € 56.700 aan omzetbelasting van correctie 1 nageheven?

II Is de bij beschikking gegeven boete terecht opgelegd en, zo ja, is deze passend en geboden?

In incidenteel hoger beroep houdt partijen verdeeld of de Rechtbank de boete ter zake van de nageheven omzetbelasting van correctie 1 ten onrechte heeft vernietigd.

Belanghebbende is van mening dat de beide vragen ontkennend moeten worden beantwoord en dat het incidenteel hoger beroep ongegrond dient te worden verklaard. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank behoudens de vernietiging van de boete betreffende correctie 1, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, vermindering van de naheffingsaanslag tot € 2.467 en vernietiging van de boete betreffende correctie 2. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, bevestiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de boete met 5% vanwege undue delay.

4 Gronden

5 Beslissing