Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:645, 19/00170

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:645, 19/00170

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 februari 2020
Datum publicatie
21 april 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:645
Formele relaties
Zaaknummer
19/00170

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking voor de jaren 2012 tot en met 2014. De Inspecteur heeft verzocht om met betrekking tot de in box 3 aangegeven onroerende zaken kopieën van huurcontracten te overleggen. Nadat een reactie uitbleef heeft de Inspecteur een informatiebeschikking gegeven. Het Hof verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond en verwijst naar eerdere uitspraken van het Hof en de Hoge Raad waarbij belanghebbende in het ongelijk is gesteld ten aanzien van de informatiebeschikkingen voor 2010 en 2011 betreffende dezelfde onroerende zaken.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00170

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 22 februari 2019, nummer BRE 17/6876, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 6 december 2016 is aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven voor de jaren 2012 tot en met 2014. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur met dagtekening 13 september 2017 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Voor dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en belanghebbende een termijn van twee weken gesteld om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brief van 13 januari 2020 de wraking verzocht van mr. V.M. van Daalen-Mannaerts. De wrakingskamer heeft bij mondelinge uitspraak van 20 januari 2020 het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2020 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [A] en [B] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over 2012, 2013 en 2014 bij het inkomen uit sparen en beleggen (hierna: box 3) een aantal onroerende zaken als bezittingen aangegeven.

2.2.

In verband met de beoordeling van de juistheid van de ingediende aangiften heeft de Inspecteur bij brief van 18 november 2016 belanghebbende (onder meer) verzocht om met betrekking tot de in box 3 aangegeven onroerende zaken kopieën van huurcontracten te overleggen. Belanghebbende diende vóór 1 december 2016 op de vragenbrief

te reageren.

2.3.

Na het uitblijven van een reactie van belanghebbende, is met dagtekening 6 december 2016 de onderhavige informatiebeschikking gegeven, aangezien belanghebbende volgens de Inspecteur niet alle verzochte informatie in de zin van artikel 47 van de AWR heeft overgelegd. In de informatiebeschikking staat het volgende vermeld:

“Het gaat om de volgende vragen:

'Aangifte IB 2012:

Ik verzoek u ten aanzien van de panden aan de [adres 1] en

[adres 2] als ook van de garages gelegen aan de [adres 3] kopieën te

overleggen van de huurovereenkomsten die betrekking hebben op de periode

januari 2012 tot en met december 2012.

Aangifte IB 2013:

a. Ik verzoek u ten aanzien van de panden aan de [adres 1]

en [adres 2] als ook van de garages gelegen aan de [adres 3]

kopieën te verstrekken van de huurovereenkomsten die betrekking

hebben op de periode januari 2013 tot en met december 2013;

b. De waarde van het pand [adres 4] is aangegeven voor € 103.740.

Hierbij is door u uitgegaan van een leegwaarderatio van 78% (WOZ

waarde € 133.000). Ik verzoek u een kopie te verstrekken van de lopende

huurovereenkomst op 1 januari 2013;

c. De waarde van het pand [adres 5] is aangegeven voor

€ 294.920. Hierbij is door u uitgegaan van een leegwaarderatio van 73%

(WOZ waarde € 404.000). Ik verzoek u een kopie te verstrekken van de

lopende huurovereenkomst op 1 januari 2013.

Aangifte IB 2014:

a. Ik verzoek u ten aanzien van de panden aan de [adres 1]

en [adres 6] als ook van de garages gelegen aan de

[adres 3] kopieën te verstrekken van de huurovereenkomsten die

betrekking hebben op de periode januari 2014 tot en met juni 2015;

b. De waarde van het pand [adres 4] is aangegeven voor € 97.500.

Hierbij is door u uitgegaan van een leegwaarderatio van 78% (WOZ

waarde € 125.000). Ik verzoek u een kopie te verstrekken van de lopende

huurovereenkomst op 1 januari 2014;

c. De waarde van het pand [adres 5] is aangegeven voor

€ 276.670. Hierbij is door u uitgegaan van een leegwaarderatio 73% (WOZ

waarde € 379.000). Ik verzoek u een kopie te verstrekken van de lopende

huurovereenkomst op 1 januari 2014.

d. Ik verzoek u een specificatie te verstrekken van de aangegeven waarde

per 1 januari 2014 van € 416.153 voor de [adres 6] en de

garages.’ (…)”.

2.4.

Voor de IB/PVV over 2010 en 2011 zijn eerder door de Inspecteur informatiebeschikkingen gegeven die eveneens betrekking hadden op de waardering van de onroerende zaken in box 3.

Ten aanzien van de informatiebeschikking voor 2010 heeft het Hof beslist bij uitspraak van 11 oktober 2018, nr. 16/03574, ECLI:NL:GHSHE:2018:4234. Het hoger beroep van belanghebbende is daarbij ongegrond verklaard. Het door belanghebbende tegen die beslissing ingediende beroep in cassatie is door de Hoge Raad ongegrond verklaard op 24 mei 2019, 18/04813, ECLI:NL:HR:2019:819.

Ten aanzien van de informatiebeschikking voor 2011 heeft het Hof beslist bij uitspraak van 7 juni 2019, nr. 18/00202, ECLI:NL:GHSHE:2019:2133. Het hoger beroep van belanghebbende is daarbij ongegrond verklaard.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft de rechtmatigheid van de informatiebeschikking. Meer specifiek in geschil het antwoord op de vragen of (i) het Hof bevoegd is kennis te nemen van het geschil en, zo dat het geval is, of (ii) de huurcontracten van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikking en tot vergoeding van schade. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing