Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:65, 19/00098 tot en met 19/00105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:65, 19/00098 tot en met 19/00105

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 januari 2020
Datum publicatie
15 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:65
Formele relaties
Zaaknummer
19/00098 tot en met 19/00105

Inhoudsindicatie

BOBOG-verzoek. Verzoek om aanhouding afgewezen. Bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00098 tot en met 19/00105

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

domicilie kiezende te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 december 2018, nummers BRE 18/469 tot en met 18/476, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn de volgende aanslagen en beschikkingen opgelegd:

- de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2011 tot en met 2013, de gelijktijdig bij beschikking opgelegde boetes en in rekening gebrachte rente (aanslagnummers [aanslagnummer] H.17.01, [aanslagnummer] H.27.01 en [aanslagnummer] H.37.01);

- de aanslag IB/PVV 2014, de gelijktijdig bij beschikking opgelegde boete en in rekening gebrachte rente (aanslagnummer [aanslagnummer] H.46.01);

- de navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) 2011 en 2012 en de gelijktijdig bij beschikking in rekening gebrachte rente (aanslagnummers [aanslagnummer] W.17.01.4 en [aanslagnummer] W.27.01.4);

- de aanslagen ZVW 2013 en 2014 en de gelijktijdig bij beschikking in rekening gebrachte rente (aanslagnummers [aanslagnummer] W.36.01.4 en [aanslagnummer] W.46.01.4).

In de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de hiervoor genoemde aanslagen en beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof een nota griffierecht ten bedrage van € 128, gedagtekenend 13 februari 2019, aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft bij schrijven van 18 februari 2019 kenbaar gemaakt dat hij niet in staat is het griffierecht te betalen. Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 12 maart 2019 bericht dat het Hof vooralsnog van oordeel is dat belanghebbende heeft voldaan aan de criteria voor betalingsonmacht en dat vooralsnog geen griffierecht wordt geheven.

1.4.

De Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) nadere stukken ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft op 5 november 2019 een brief aan het Hof gestuurd. Het Hof heeft op 6 november 2019 gereageerd op die brief.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 november 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Het woonadres van belanghebbende is volgens een tot de stukken van het geding behorende uitdraai uit het systeem Beheer van Relaties van de Belastingdienst (BVR) van 26 april 1999 tot en met 7 december 2016 het adres [adres] te [plaats 2] .

2.2.

Belanghebbende is vanaf november 2015 gedetineerd.

2.3.

Tot de stukken van het geding behoren afschriften van de in geschil zijnde (navorderings)aanslagen IB/PVV en ZVW. Deze (navorderings)aanslagen zijn gedagtekend 26 mei 2016 (ZVW 2013), 28 mei 2016 (IB/PVV 2014 en ZVW 2011, 2012, 2014) en 4 juni 2016 (IB/PVV 2011, 2012, 2013) en geadresseerd aan het onder 2.1 genoemde woonadres van belanghebbende.

2.4.

Belanghebbende heeft op 18 januari 2017, ontvangen door de Inspecteur op 20 januari 2017, bezwaar gemaakt tegen de onder 2.3 vermelde (navorderings)aanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen (zie 1.1). Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hun standpunt toegelicht.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot een ontvankelijk bezwaar en – naar het Hof begrijpt –tot terugwijzing naar de Inspecteur om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing