Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:834, 19/00177

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:834, 19/00177

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 maart 2020
Datum publicatie
26 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:834
Formele relaties
Zaaknummer
19/00177

Inhoudsindicatie

De inspecteur stelt hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin is geoordeeld dat sprake is van in wezen nieuwbouw met betrekking tot de levering van een deel van de oude wollenstoffenfabriek te [plaats]. Het Hof oordeelt dat geen sprake is van in wezen nieuwbouw. De feiten en omstandigheden van het geval gezamenlijk in aanmerking genomen, leiden het Hof tot de conclusie dat in dit geval geen nieuw goed is vervaardigd. Daardoor is de (samenloop)vrijstelling van overdrachtsbelasting niet van toepassing. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook vernietigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00177

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 februari 2019, nummer BRE 17/3002 in het geding tussen

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op [datum 5] € 787.596 overdrachtsbelasting op aangifte voldaan en heeft bij brief van 16 november 2016, ingekomen op 17 november 2016, tegen deze voldoening bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2017 het bezwaar afgewezen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 333. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en een teruggave verleend van € 787.596.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 24 oktober 2019 te ’s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde 1] , ter bijstand vergezeld van [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.6.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

De voormalige [A] te [plaats] (de onroerende zaak) was sinds [jaar 1] niet langer in gebruik als fabriek en was ernstig in verval geraakt. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft de onroerende zaak in [jaar 2] als rijksmonument in het monumentenregister opgenomen. Het rijksmonument bestond en bestaat blijkens het Rijksmonumentenregister uit het ketelhuis, de schoorsteen en de fabriekshal, waarvan de fabrieksstraat onderdeel (bestanddeel) is.

2.2.

Met betrekking tot de onroerende zaak zijn de nodige verkenningen uitgevoerd om een herontwikkeling uit te voeren. Bij deze herontwikkeling dienden de beeldbepalende elementen van de onroerende zaak, namelijk het ketelhuis met schoorsteen, de fabrieksstraat, de gietijzeren zuilen met opengewerkt kapiteel en de contouren van de zogenoemde sheddaken zoveel mogelijk behouden te blijven. In [datum 1] is aan de toenmalige eigenaar, [G] , een vergunning verleend voor het restaureren van enkele gevels van de onroerende zaak.

2.3.

In het document ‘ [document 1] ’ van [B BV] staat onder meer:

‘Op hoofdlijnen komen de uitgangspunten voor herontwikkeling op het volgende neer:

- Het complex wordt teruggebracht tot wat kan worden behouden van de oorspronkelijke bouwdelen uit [jaar 3] . Dit betreft (1) de schoorsteen (2) het ketelhuis (gevels en constructie), (3) de noordhal (gevels en constructie), (4) de zuidhal (constructie), (5) de fabrieksgang (wanden en dakconstructie) en (6) de gedeeltelijke onderkeldering.

(…)

- Bij de werkzaamheden aan de oorspronkelijke en historische bouwdelen is conservering de leidende methode. Hoewel er in de plannen van architectenbureau [C] incidenteel ook restauratie en reconstructie wordt voorgesteld, blijft de ouderdom van de oorspronkelijke en de historische bouwdelen zichtbaar.’

2.4.

In het document ‘ [document 2] ’ van [B BV] staat onder meer:

‘De kenmerkende sfeer van de fabriek blijft behouden, door behoud van de oorspronkelijke gevels, de draagconstructie, de fabrieksgang en industriële artefacten. (…) Nieuwe ingrepen, die nodig zijn om de fabriek te transformeren voor het nieuwe gebruik, sluiten aan bij de robuuste, industriële sfeer.’

2.5.

In [jaar 4] wordt een aanvullende vergunningsaanvraag ingediend met betrekking tot de onroerende zaak. De projectomschrijving op de aanvraag luidt:

‘Gedeeltelijke sloop van voormalige fabrieksgebouwen, restauratie bestaand monument tbv herbestemming en nieuwbouw winkelgebouwen’

In de bij de aanvraag gevoegde ‘Handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten’ wordt vermeld dat sprake is van gedeeltelijke sloop van een beschermd monument omdat de bouwkundige staat van het monument te slecht is voor gebruik als winkelfunctie. De uit te voeren werkzaamheden worden geclassificeerd als vervanging conform bestaand, (gedeeltelijk) slopen en onderhoud met wijziging.

2.6.

In de brief van [datum 2] van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aan het College van Burgemeester en Wethouders van [plaats] staat onder meer:

‘Aan u wordt een omgevingsvergunning gevraagd voor de volgende activiteiten. Het fabriekscomplex wordt bouwkundig hersteld en omgebouwd tot winkelcentrum. Hiertoe worden onder meer de (shed)daken overwegend verwijderd en als herinterpretatie vernieuwd, zijn in de fabrieksstraat openingen naar de winkels geprojecteerd, en worden enkele niet-beschermde delen van het complex gesloopt. Het ketelhuis wordt herbestemd als horecavoorziening.

(…)

Veel waardering bestaat voor het voornemen daadwerkelijk het complex, dat vele bouwkundige problemen kent en voor een groot deel leeg staat, te herstellen en een functie te geven.

(…)

De sheddaken

Voor het hoofdvolume is gekozen voor een geheel nieuw dak: nieuwe sheddaken in vorm gelijk aan de oude, uitgevoerd in hedendaagse bouwmethoden en materialen. Vanuit louter bouwkundig oogpunt, de technische staat, is de keuze begrijpelijk. (…) Het handhaven van de hoofddraagconstructie is zeer positief. De fabrieksgang

Het plan bevat vele elementen die de industriële sfeer van complex en de fabrieksgang respecteren. Dat doorgangen naar de winkels gemaakt moeten worden (…) is onontkoombaar. Gelet op een van de oorspronkelijke functies, buffer- en scheidingsruimte tussen processen die elkaar niet verdragen, is het gewenst die openingen wat te beperken. In het ontwerp wordt getracht rekening daarmee te houden. (…)

De fabriekshallen

In het ontwerp wordt rekening gehouden met de openheid en vrije indeelbaarheid van de hallen. Dit is één van de kwaliteiten van het monument. (…)

Overig

De behandeling van de gevel aan de [d-straat] verdient en krijgt de nodige aandacht. De te kiezen kleuren zullen worden afgestemd op een nog uit te voeren kleuronderzoek. (…) Herstel van de kozijnen zou hierbij het leidende principe moeten zijn. (…)’

2.7.

In [jaar 4] wordt de onroerende zaak aangekocht door [E BV] , een vennootschap van projectontwikkelaar [F] (hierna beide: [F] ). [F] heeft de onroerende zaak in vier delen ontwikkeld (bouwdelen A, B1, B2 en C). In deze procedure zijn de fiscale gevolgen die samenhangen met de levering van bouwdeel B1 in geschil. De bouwdelen A, B2 en C maken ongeveer 75% deel uit van de onroerende zaak. Deze bouwdelen zijn met toestemming van de gemeente [plaats] na advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed volledig gesloopt. Dit betreft niet als rijksmonument beschermde delen. Alle als rijksmonument beschermde delen zijn onderdeel van bouwdeel B1.

2.8.

Op [datum 3] wordt de omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van de onroerende zaak verleend.

2.9.

Door of voor rekening van [F] zijn met betrekking tot bouwdeel B1 de volgende werkzaamheden uitgevoerd:

- De fabrieksstraat van 330 meter lang is voor ten minste een derde deel aan beide uiteinden gesloopt. Van de originele fabrieksstraat in bouwdeel B1 is 140 meter behouden. Dit stuk van de fabrieksstraat is onderverdeeld in tien vakken van veertien meter breed. In ieder vak zijn doorgangen van tien meter breed aangebracht die de entrees van de diverse winkels vormen.

- Alle binnenmuren zijn verwijderd om het ruimtelijke effect en de lichtinval te verbeteren. Deze binnenmuren hadden een dragende functie.

- Het dak is geheel vernieuwd waarbij het de kenmerkende vorm heeft behouden (sheddaken).

- De gietijzeren zuilen zijn gerepareerd dan wel vervangen door nieuwe indien de oude teveel erosie vertoonden.

- Er zijn nieuwe staalconstructies aangebracht ter uitbreiding van het benodigde draagvermogen voor het nieuwe dak.

- De vloer is grotendeels vernieuwd. De draagkracht van de vloer is verhoogd van 400 kilogram per m2 naar 1.000 kilogram per m2. Onder de vloer is daartoe de fundering aangepast en vervangen.

- Het dak en de vloer van het ketelhuis zijn volledig vervangen en er zijn inpandig nieuwe dragende constructies aangebracht.

2.10.

In het bestemmingsplan is in [jaar 5] de bestemming van de onroerende zaak gewijzigd van industrie naar industrie en retail. In een deel van de onroerende zaak, niet zijnde bouwdeel B1, hebben vanaf [jaar 5] ook daadwerkelijk winkels gezeten.

2.11.

Uit de notariële akte van levering van (onder meer) bouwdeel B1 volgt dat [F] als verkoper en belanghebbende als koper op [datum 4] een koopovereenkomst hebben gesloten met betrekking tot de onroerende zaak. Deze koopovereenkomst behoort niet tot de gedingstukken.

2.12.

Belanghebbende heeft voor bouwdeel B1 € 13.126.628,12 betaald. De aan dit deel toe te rekenen uitgaven bestaan uit een aanschafprijs van € 1.400.000 en investeringskosten van ongeveer € 11.000.000.

2.13.

Bouwdeel A en B1 zijn gelijktijdig geleverd aan belanghebbende. In de akte van levering van [datum 5] is onder ‘Omschrijving registergoed’ het volgende opgenomen over bouwdeel B1:

‘de percelen grond met de daarop aanwezige opstallen (…) kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie [--] , nummers [nummer 1] en [nummer 2] (…) en welk perceel met nummer [nummer 2] is aangewezen als beschermd monument in de zin van de Monumentenwet (…);’

In diezelfde akte is onder het kopje ‘omzetbelasting’ opgenomen:

‘1. Verkoper en koper stellen zich op het standpunt dat het Verkochte geheel wordt aangemerkt als een nieuw vervaardigd goed in de zin van artikel 11, eerste lid onderdeel a, ten eerste van de Wet op de omzetbelasting 1968.’

En onder het kopje ‘overdrachtsbelasting’:

‘1. De (eventueel) verschuldigde overdrachtsbelasting terzake de levering van het Verkochte is voor rekening van Verkoper.

(…)

3.a. Wegens de levering van het Verkochte – voor wat betreft het van het Verkochte deel uitmakende “Building B1” – is wel overdrachtsbelasting verschuldigd;

deze overdrachtsbelasting is voor rekening van Verkoper.’

2.14.

Belanghebbende heeft de (eventueel) verschuldigde overdrachtsbelasting van € 787.596 voor de levering van bouwdeel B1 op aangifte voldaan en bezwaar gemaakt tegen deze voldoening. Zij heeft een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (tekst 2016, hierna: Wet BRV). De Inspecteur is niet aan het bezwaar tegemoet gekomen. Het daartegen ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard waarbij de Rechtbank een teruggave van de overdrachtsbelasting heeft verleend.

2.15.

In het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank is onder meer het volgende opgenomen:

‘Aan het begin van de mondelinge behandeling verzoekt de voorzitter de gemachtigde om aan te geven of belanghebbende in de beroepsfase ook nog het standpunt inneemt dat naar het complex als geheel moet worden gekeken voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een nieuw vervaardigd onroerend goed.

De gemachtigde antwoordt:

- Dat is een moeilijke vraag. Het een kun je niet los van het ander zien, maar het zijn wel zelfstandige delen. In zoverre is het zelfstandig. Het complex is bijna geheel tegen de vlakte gegaan. Enkel bij deel B1 zijn er muren blijven staan.’

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de verkrijging van bouwdeel B1 is vrijgesteld van de heffing van overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet BRV. Meer specifiek is in geschil of bouwdeel B1 kan worden aangemerkt als een nieuw vervaardigd onroerend goed in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 2016, hierna: Wet OB).

3.2.

De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing