Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-04-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1265, 19/00283 t/m 19/00285

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-04-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1265, 19/00283 t/m 19/00285

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 april 2021
Datum publicatie
6 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:1265
Formele relaties
Zaaknummer
19/00283 t/m 19/00285
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024], Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 30ha

Inhoudsindicatie

BPM. Diverse (formele) grieven. Aanvullende BPM-teruggaven in verband met toepassing van artikel 16a Wet BPM 1992. Met betrekking tot de aanvullende BPM-teruggaven dient belastingrente vergoed te worden op de voet van artikel 30ha AWR.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 19/00283 t/m 19/00285

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 april 2019, nummers BRE 17/4371, 17/4578 en 17/5011, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van diverse auto’s op eigen aangifte BPM voldaan.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren gegrond verklaard. Gelijktijdig zijn beschikkingen belastingrente aan belanghebbende afgegeven.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep met nummer BRE 17/4371 gegrond verklaard voor zover dit ziet op de beschikking belastingrente en het beroep voor het overige ongegrond verklaard en de beroepen met nummers BRE 17/4578 en 17/5011 ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door [A] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaken en de zaken met de nummers 19/00408 tot en met 19/00412 en 19/00286 en 19/00287.

1.7.

Van de zitting van 9 december 2020 is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift van dit proces-verbaal is aan partijen verzonden.

1.8.

Het hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het hof de inspecteur verzocht om binnen twee weken schriftelijk te reageren op de nieuwe stellingen die namens belanghebbende tijdens de zitting van 9 december 2020 zijn aangevoerd.

1.9.

De inspecteur heeft schriftelijke inlichtingen verstrekt bij brief met dagtekening 15 december 2020. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief met dagtekening 4 januari 2021. De griffier heeft afschriften van deze stukken aan de wederpartij gezonden.

1.10.

De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door [B] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 3] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaken en de zaken met de nummers 19/00408 tot en met 19/00412, 19/00286 en 19/00287 en 20/00441.

1.11.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.12.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van de auto van merk Mercedes en met voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) [nummer 1] (hierna: auto [nummer 1] ) op 23 oktober 2015 aangifte BPM gedaan. Dit betreft een dieselauto met een CO²-uitstoot van 118 gram. De datum eerste toelating is 16 januari 2015. Het op aangifte verschuldigde BPM-bedrag bedraagt € 4.543. Belanghebbende heeft dit bedrag op 26 oktober 2015 voldaan. Bij het doen van aangifte heeft belanghebbende gebruik gemaakt van een koerslijst van XRay, met dien verstande dat geen correctie wegens een huurverleden is toegepast. De in de aangifte opgenomen historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde bedraagt € 60.423 respectievelijk € 35.998. Het in de aangifte opgenomen historische bruto BPM-bedrag bedraagt € 7.623. Tenaamstelling heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015.

2.2.

Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van de auto van merk Mercedes en met voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) [nummer 2] (hierna: auto [nummer 2] ) op 15 november 2016 aangifte BPM gedaan. Dit betreft een dieselauto met een CO²-uitstoot van 143 gram. De datum eerste toelating is 8 januari 2016. Het op aangifte verschuldigde BPM-bedrag bedraagt € 8.981. Belanghebbende heeft dit bedrag op 18 november 2016 voldaan. Bij het doen van aangifte heeft belanghebbende gebruik gemaakt van een koerslijst van XRay, met dien verstande dat geen correctie wegens een huurverleden is toegepast. De in de aangifte opgenomen historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde bedraagt € 80.783 respectievelijk € 53.102. Het in de aangifte opgenomen historische bruto BPM-bedrag bedraagt € 13.669. Tenaamstelling heeft plaatsgevonden op 25 november 2016.

2.3.

Ter zake van de registratie van de auto van merk Mercedes en met voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) [nummer 3] (hierna: auto [nummer 3] ) heeft belanghebbende op 13 september 2016 aangifte BPM gedaan. Dit betreft een dieselauto met een CO²-uitstoot van 129 gram. De datum eerste toelating is 7 januari 2016. Het op aangifte verschuldigde BPM-bedrag bedraagt € 6.949. Belanghebbende heeft dit bedrag op 15 september 2016 voldaan. Bij het doen van aangifte heeft belanghebbende gebruik gemaakt van een koerslijst van XRay, met dien verstande dat geen correctie wegens een huurverleden is toegepast. De in de aangifte opgenomen historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde bedraagt € 81.812 respectievelijk € 53.031. Het in de aangifte opgenomen historische bruto BPM-bedrag bedraagt € 10.723. Tenaamstelling heeft plaatsgevonden op 28 september 2016.

2.4.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen voornoemde voldoeningen op eigen aangifte. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase, met name, aangevoerd dat hij recht heeft op teruggaaf, aangezien mag worden uitgegaan van margeauto’s. De inspecteur is tegemoetgekomen aan het bezwaar. De verstrekte teruggaaf, wegens toepassing van de marge/BTW-correctie, bedraagt € 394, € 446 respectievelijk € 558. Per bezwaar heeft de inspecteur een forfaitaire kostenvergoeding van € 246 toegekend.

2.5.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep in de zaak met nummer BRE 17/4371 gegrond verklaard voor zover dit beroep ziet op de beschikking belastingrente, dit beroep voor het overige ongegrond verklaard, de belastingrente in de zaak met nummer BRE 17/4371 vastgesteld op een bedrag berekend over de desbetreffende teruggaaf en over de periode 1 april 2016 tot en met 29 mei 2017, de beroepen in de zaken met de nummers BRE 17/4578 en 17/5011 ongegrond verklaard, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente – verschuldigd met ingang van vier weken na de datum van de uitspraken op bezwaar – over de bij uitspraken op bezwaar aan belanghebbende toegekende kostenvergoedingen van driemaal € 246, de inspecteur respectievelijk de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.226 respectievelijk € 1.274, de inspecteur respectievelijk de minister veroordeeld tot vergoeding van de helft van de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 512 (dus elk € 256), de inspecteur respectievelijk de minister gelast de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht van driemaal € 333 te vergoeden (dus elk € 499,50) en de inspecteur respectievelijk de minister veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over de hiervoor vermelde bedragen aan te vergoeden immateriële schade, proceskosten van de beroepsfase en griffierecht vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.

2.6.

De rechtbank is bij berekening van de vergoeding voor de kosten van het geding bij de rechtbank uitgegaan van een wegingsfactor van 0,5.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is de hoorplicht geschonden?

2. Is het verdedigingsbeginsel geschonden?

3. Heeft belanghebbende (in verband met strijd met het Unierecht) recht op een hogere teruggaaf van op aangiften voldane BPM dan reeds bij uitspraken op bezwaar aan haar is verleend?

4. Is het wettelijk stelsel waarbij aangifte moet worden gedaan voordat het kenteken wordt afgegeven in strijd met het Unierecht?

5. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over de (bij uitspraken op bezwaar verleende) teruggaven van BPM; is artikel 28c Invorderingswet 1990 (hierna: IW) in strijd met het Unierecht?

6. Is van belanghebbende terecht respectievelijk naar het juiste bedrag griffierecht geheven?

7. Dient op een verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn te worden beslist in een andere formatie dan die de hoofdzaak heeft beslist?

8. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van materiële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn?

9. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van werkelijke kosten?

10. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van (wettelijke) rente over de door de rechtbank gelaste vergoeding van immateriële schade, proceskosten en griffierecht?

3.2.

Belanghebbende concludeert primair tot terugwijzing van de onderhavige zaak naar de inspecteur wegens schending van de hoorplicht respectievelijk het verdedigingsbeginsel. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en verhoging van de teruggaven.

4 Gronden

5 Beslissing